ECLI:NL:GHAMS:2020:3384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.282.429/01 en 200.282.679/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van drie kinderen en wijziging van de omgangsregeling met de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie kinderen, [kind A], [kind B] en [kind C], en de wijziging van de omgangsregeling met hun vader. De moeder en vader, die gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, hebben in hoger beroep de bestreden beschikkingen van de kinderrechter aangevochten. De kinderrechter had eerder besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen en wijziging van de omgangsregeling, op verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De ouders hebben verzocht om de bestreden beschikkingen te vernietigen en de kinderen terug te plaatsen bij de moeder of de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige situatie verkeerden, mede door de psychische problemen van de moeder en de geschiedenis van huiselijk geweld. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd om de uithuisplaatsing te verlengen en de omgangsregeling te wijzigen, om de veiligheid en stabiliteit voor de kinderen te waarborgen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing en de wijziging van de omgangsregeling aanwezig bleven. De ouders zijn aangespoord om samen te werken met de GI en de benodigde hulp te accepteren, om zo de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.282.429/01 en 200.282.679/01
zaaknummers rechtbank: C/13/688006/JE RK 20/660, C/13/687668/ FA RK 20-4748 en C/13/688405/ JE RK 20-705
beschikking van de meervoudige kamer van 1 december 2020 inzake
in beide zaken:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.O. Zengin-Epozdemir te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna te noemen kinderen [kind B] , [kind A] en [kind C] .
Als informanten zijn aangemerkt:
- [oma moederszijde] (hierna te noemen: oma moederszijde);
- [oma vaderszijde] (hierna te noemen: oma vaderszijde).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 21 augustus 2020 (zaaknummer in hoger beroep: 200.282.679/01) en 25 augustus 2020 (zaaknummer in hoger beroep: 200.282.429/01).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 28 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 augustus 2020. Zij is op 4 september 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 augustus 2020.
2.2.
De vader is op 30 september 2020 met een incidenteel hoger beroepschrift, tevens inhoudende verweerschrift, eveneens in hoger beroep gekomen van beide voornoemde beschikkingen.
2.3.
De GI heeft op 1 oktober 2020 een verweerschrift ingediend in de procedure met zaaknummer 200.282.429/01.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 5 oktober 2020 met bijlage (proces-verbaal eerste aanleg in de zaak met nummer 200.282.429/01), ingekomen op 6 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 20 oktober 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.5.
Bij het hof is op 13 oktober 2020 tevens binnengekomen een brief van de Stichting Kinder- & Jongerenrechtswinkel Amsterdam van 8 oktober 2020, met bijlage. De voorzitter van het hof heeft de inhoud van zowel de brief als de bijlage (handgeschreven brief van [kind A] ) tijdens de mondelinge behandeling kort en zakelijk weergegeven.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.B. Aelbers;
- oma moederszijde;
- oma vaderszijde.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [kind C] (hierna te noemen: [kind C] ), [in] 2019 te [geboorteplaats] .
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind A] , [kind B] en [kind C] , die hierna gezamenlijk worden genoemd: de kinderen.
3.2.
In 2017 hebben de ouders in een ouderschapsplan afgesproken dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij de vader zullen verblijven en dat dit in overleg zal worden uitgebreid na de verhuizing van de vader, met de bedoeling dat het verblijf van de kinderen bij de ouders uiteindelijk gelijkelijk zou worden verdeeld. Nadat de moeder de omgangsregeling eind augustus 2019 had stopgezet, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de moeder bij kort gedingvonnis van 30 oktober 2019 veroordeeld tot medewerking aan een zorgregeling waarbij de kinderen elke zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijven. De voorzieningenrechter heeft tevens de moeder vervangende toestemming verleend om [kind A] en [kind B] te laten deelnemen aan de training ‘En nu ik…!’ van de Blijf Groep.
3.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 juni 2020 zijn [kind A] , [kind B] en [kind C] onder toezicht gesteld van de GI, tot 16 juni 2021.
De kinderrechter heeft bij voornoemde beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] , [kind B] en [kind C] verleend voor verblijf binnen het netwerk voor de duur van drie maanden, tot 16 september 2020.
3.4.
[kind A] en [kind B] verblijven bij oma moederszijde. [kind C] verbleef daar aanvankelijk ook, maar is op 12 augustus 2020 met een spoedmachtiging van de kinderrechter in een bestandspleeggezin geplaatst en verblijft daar sindsdien.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van de kinderrechter van 21 augustus 2020 is de beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2020, waarbij op verzoek van de GI toestemming is verleend tot wijziging van verblijf van [kind C] bij een bijstandspleeggezin, gehandhaafd.
Bij de bestreden beschikking van de kinderrechter van 25 augustus 2020 is op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] , [kind B] en [kind C] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 16 juni 2021 en is op verzoek van de GI de zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de kinderen gewijzigd in die zin dat is bepaald dat de vader eens per week gedurende twee uur begeleid contact zal hebben met de kinderen en dat deze regeling onder regie van de GI kan worden uitgebreid of gewijzigd als dat in het belang van de kinderen moet worden geacht.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, het inleidende verzoek van de GI tot wijziging van verblijf van [kind C] in een bestandspleeggezin af te wijzen en [kind C] terug te plaatsen bij de moeder dan wel bij oma moederszijde. Tevens verzoekt zij het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
4.3.
De vader verzoekt primair de bestreden beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat de kinderen bij de moeder worden geplaatst en voor zover dat niet mogelijk is dat de kinderen bij de vader worden geplaatst. Tevens verzoekt hij - naar het hof begrijpt - het inleidende verzoek van de GI tot wijziging van de zorg- en omgangsregeling tussen de vader en de kinderen af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader de kinderen te plaatsen in een netwerkpleeggezin en meer subsidiair verzoekt hij de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen en de GI te gelasten onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een netwerkplaatsing.
4.4.
De GI verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken dan wel deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.282.429/01
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De duur van de machtiging bedraagt ingevolge het bepaalde in artikel 1:265c lid 1 BW ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing op verzoek van de GI telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2.
Ter beoordeling is de vraag of de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze ook thans nog aanwezig zijn. De ouders stellen dat dit niet het geval is. De GI beantwoordt de vraag bevestigend. De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen. Het hof zal, waar nodig, hierna op de verschillende standpunten nader ingaan.
5.3.
Uit de stukken van het dossier en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders hebben een langdurige relatie gehad. Eind augustus 2019 zijn zij definitief uit elkaar gegaan, nadat een melding was gedaan bij Veilig Thuis vanwege zorgen over onder meer vermeende mishandeling van de moeder door de vader. De GI is in oktober 2019 bij het gezin betrokken geraakt, op vrijwillige basis. De kinderen verbleven bij de moeder en hadden een omgangsregeling met de vader. In december 2019 is [kind C] geboren.
Begin april 2020 heeft de GI de raad verzocht een beschermingsonderzoek te verrichten, aangezien zij zich zorgen maakte over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen, en de moeder volgens de GI onvoldoende in staat was om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het raadsonderzoek startte medio mei 2020. Begin juni 2020 is de moeder met een psychose opgenomen op de Intensive Care Psychiatrie van het AMC. De kinderen zijn toen met een spoedmachtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst, [kind A] en [kind B] bij oma moederszijde en [kind C] bij een tante moederszijde. De moeder is na ruim een week ontslagen uit het ziekenhuis. Zij staat thans op de wachtlijst van het Sinaï Centrum voor traumabehandeling. Het zal naar verwachting nog enige maanden duren voordat zij daar met de behandeling kan beginnen. Door de behandelaars van de moeder is een signaleringsplan opgesteld waarvan de GI inmiddels, zo is ter zitting in hoger beroep gebleken, met goedvinden van de moeder kennis heeft kunnen nemen.
In het raadsrapport van 3 juni 2020 naar aanleiding van het door de GI gevraagde beschermingsonderzoek is onder meer het volgende vermeld:
(…) Zowel moeder als de kinderen geven aan de raadsonderzoekers aan dat vader een belangrijke rol heeft in het huiselijk geweld in het verleden. (…) Vader ontkent dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. (…) Uit de politiemutaties blijkt dat er (het hof leest: een) langere geschiedenis is met betrekking tot het gezin (…). In 2009 is de vader veroordeeld als dader van huiselijk geweld richting moeder. Uit de periode september 2019 tot heden zijn er diverse mutaties waarin wordt gesproken over de psychische gesteldheid van moeder die te maken heeft met verward gedrag en psychoses. Ook zijn er meerdere mutaties bij de politie m.b.t. huiselijk geweld.(…) Moeder geeft aan dat zij de kinderen erkent in wat zij hebben meegemaakt aangaande het huiselijk geweld en dat zij nog steeds openstaat voor een training voor de kinderen om het huiselijk geweld te verwerken maar tegelijkertijd geeft zij aan dat de kinderen het verleden een plek hebben gegeven. (…).De raad concludeert in zijn rapport tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen.
In de periode van 17 juni 2020 tot 12 augustus 2020 is door de GI hulpverlening van Families First (Altra) ingezet. Zij hebben onder meer gesprekken met de kinderen gevoerd en de omgang tussen de vader en de kinderen geobserveerd. In het behandelplan van Families First van 17 augustus 2020 wordt voor zowel de kinderen als de vader, de moeder, de tante en oma mz hupverlening geadviseerd. Met betrekking tot de vader luidt het advies als volgt:
De kinderen hebben aangegeven dat ze zich niet veilig voelen bij vader. Om de verwerking van de nare gebeurtenissen te doen slagen is het creëren van veiligheid de eerste prioriteit (…). Vader zorgt voor onveiligheid, zolang hij contact blijft hebben met de kinderen en alle hulp afwijst, zal geen enkele interventie tot resultaat leiden. Daarom wordt geadviseerd het contact on hold te zetten, zodat de kinderen veiligheid, rust en stabiliteit kunnen ervaren om vervolgens hulp te kunnen krijgen. Als dat is gebeurd en vader werkt mee met de geadviseerde hulpverlening kan gekeken worden naar een eventuele opbouw van (begeleide) omgang.
Met betrekking tot de kinderen luidt het advies als volgt:
Op dit moment ervaren de kinderen geen veiligheid. Het is belangrijk dat de kinderen zich veilig gaan voelen. Ze hebben een vader nodig die veilig, betrouwbaar, sensitief en responsief is en kan (het hof leest:) mentaliseren. FF heeft vader hulp aangeboden, maar vader weigert hieraan mee te werken. Tevens erkent vader niet dat de kinderen bang zijn vanwege de nare dingen die ze hebben meegemaakt. Zolang de kinderen vader nog zien (begeleid of niet) blijven de kinderen die onveiligheid ervaren en verkeren ze in de overlevingsstand. Eén en ander wijst op trauma gerelateerde klachten. Hiervoor is nodig dat de kinderen psychologische hulp krijgen, om de nare herinneringen te verwerken. Altra wil graag uitzoeken welke behandeling de kinderen nodig hebben.
Op 10 augustus 2020 heeft tante moederszijde aangegeven te willen stoppen met de zorg voor [kind C] . Zij kreeg de opvang niet geregeld in verband met werk en er waren teveel onderlinge spanningen in de familie. [kind C] is op 12 augustus 2020 met een spoedmachtiging van de kinderrechter in een bestandspleeggezin van Levvel (voorheen: Spirit) geplaatst. Op 17 augustus 2020 is Spoedhulp van Levvel begonnen met de start van de omgang van de moeder, de vader en de twee oudste kinderen met [kind C] . Inmiddels vindt begeleide omgang tussen de moeder en [kind C] plaats eenmaal per twee weken gedurende een uur. Voor de vader geldt eenzelfde omgangsregeling, zodat [kind C] elke week een van zijn ouders ziet. Op 3 september 2020 is Levvel pleegzorg gestart met netwerkonderzoek. Uit het (concept) Plan van Aanpak Spoedhulp van Levvel dat door de GI als bijlage 5 bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat [kind C] afstand lijkt te bewaren tussen hem en zijn ouders. Hij laat daarmee zien nog onvoldoende vertrouwen te hebben in de stabiliteit van de zorg van zijn ouders. Het wordt noodzakelijk geacht dat [kind C] – kort gezegd – vanuit de veiligheid van het pleeggezin en een basishechting aan zijn verzorgers dat vertrouwen kan opbouwen en zich kan gaan hechten aan zijn ouders. Concreet betekent dit dat hij langer in het pleeggezin verblijft en dat de ouders ondersteund moeten worden in het opbouwen van contact met hun zoon. Die ondersteuning kan bestaan uit psycho-educatie voor de ouders om hen te helpen erkennen en accepteren dat [kind C] op dit moment iets anders nodig heeft dan zij zelf voor ogen hebben. Een trajectbegeleider kan de ouders ondersteunen in dit proces, aldus Levvel in het (concept) Plan van aanpak.
De moeder heeft inmiddels tweemaal per week gedurende drie uur omgang met [kind A] en [kind B] , deels begeleid. Verder heeft zij iedere avond telefonisch contact met hen. De vader heeft inmiddels eenmaal per twee weken gedurende een uur begeleid contact met [kind A] en [kind B] . De bodemprocedure tussen de ouders naar aanleiding van de stopzetting eind augustus 2019 van de omgang tussen de vader en [kind A] en [kind B] , is volgens informatie van de ouders ter zitting geëindigd in overeenstemming tussen hen. Zij hebben daarbij afspraken gemaakt over hun onderlinge communicatie, volgen een traject bij Altra voor gescheiden ouders en voeren daarnaast gesprekken met een behandelaar, aldus de ouders ter zitting. De ouders hebben inmiddels, zoals in het gezagsregister is aangetekend, gezamenlijk het gezag over [kind C] .
Volgens informatie van de GI ter zitting is Levvel pleegzorg thans bezig met het netwerkonderzoek voor alle drie kinderen. [kind A] en [kind B] starten binnenkort met de training ‘En nu ik’. Onderzocht moet worden welke individuele hulp zij verder nodig hebben. Het perspectief van de kinderen ligt op dit moment bij de moeder, maar terugplaatsing is nu nog niet aan de orde, aldus de GI ter zitting.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat veiligheid, voorspelbaarheid en stabiliteit voor alle drie de kinderen van groot belang is. Zij hebben veel meegemaakt in hun jonge leven en zullen dat eerst moeten verwerken. De ouders zullen daarbij nog stappen moeten zetten. Samenwerking met de GI is daartoe voor de ouders van groot belang.
De ouders hebben zich voor een second opinion met betrekking tot [kind C] gewend tot mevrouw Ph.T. Kruythoff, psycholoog en werkzaam bij Praktijk Levensloop. Haar advies en behandelplan bevindt zich bij de stukken. Het behandelplan is gebaseerd op de wens van de ouders dat [kind C] op zijn eerste verjaardag ( [in] 2020) weer thuis is.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de ouders is dat de moeder zodanig is hersteld van de psychose dat zij in staat is de zorg en opvoeding van [kind A] , [kind B] en [kind C] te dragen. Verder is hun uitgangspunt dat de kinderen veilig zijn bij de moeder en dat geweld in het gezin nooit heeft plaatsgevonden. Die uitgangspunten vinden echter onvoldoende steun in de stukken. Het is niet de eerste keer dat de moeder een psychose heeft gehad; in 2017 is dat ook gebeurd. Hoewel thans sprake is van remissie, staat vast dat de moeder traumabehandeling nodig heeft, dat zij daarvoor op de wachtlijst van het Sinaï Centrum staat en dat zij (dus) nog niet met die behandeling is begonnen. Niet gebleken is dat zij thans, in afwachting van de traumabehandeling, enige vorm van behandeling krijgt. In deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof (nog) niet worden gezegd dat de moeder zodanig is hersteld dat zij de zorg en opvoeding van de kinderen kan dragen. Daar komt bij dat het uitgangspunt van de ouders met betrekking tot de veiligheid van de kinderen in tegenspraak is met hetgeen de raad heeft geconstateerd en Families First heeft geadviseerd, op basis van de observaties die zij hebben gedaan en de gesprekken die zij hebben gevoerd. Het hof verwijst naar hetgeen op dit punt onder 5.3 is weergegeven. Ook uit het gezinsplan van de GI van (laatstelijk) 30 september 2020 en de daarin vermelde uitlatingen van de moeder blijkt dat sprake was van huiselijk geweld en onveiligheid. Tegen die achtergrond vindt het hof de inhoud van de brief van [kind A] die als bijlage is gevoegd bij de onder 2.5 genoemde brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel en die haar standpunt helder en duidelijk weergeeft, niet doorslaggevend, hoezeer het hof ook begrijpt dat [kind A] graag weer om de week afwisselend bij haar moeder en haar vader wil wonen en haar broertje [kind C] en haar familie van vaderszijde weer wil zien.
Het hof acht de zorgen over de veiligheid van de kinderen voldoende gerechtvaardigd. Duidelijk is dat de kinderen veel hebben meegemaakt en nu rust, stabiliteit en veiligheid nodig hebben. Onderzocht wordt thans waar hen dat het beste wordt geboden en welke hulp zij nodig hebben. Die onderzoeken zijn nog niet afgerond.
5.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook thans nog zijn. Anders dan de ouders bepleiten, volstaat de maatregel tot ondertoezichtstelling van de kinderen op zichzelf niet. Het beroep van de ouders op artikel 8 EVRM faalt, nu gelet op het voorgaande inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd en niet disproportioneel moet worden geoordeeld.
De door de ouders verzochte terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is daarom in dit stadium niet aan de orde, evenmin als plaatsing van de kinderen bij de vader. Het hof ziet onvoldoende grond om ten aanzien van [kind C] anders te oordelen. Voor toewijzing van het verzoek van de ouders om [kind C] in het familienetwerk te plaatsen, bestaat in dit stadium evenmin voldoende grond. Zoals hierna zal worden overwogen, heeft de kinderrechter terecht en op goede gronden machtiging verleend tot plaatsing van [kind C] in een bestandspleeggezin. Hij verblijft daar vanaf 12 augustus 2020, nadat hij eerst bij de tante moederszijde heeft verbleven. Het hof acht het, mede gelet op de zorgelijke signalen die [kind C] laat zien, niet in zijn belang om zijn verblijfplaats wederom te wijzigen naar een (ander) netwerkpleeggezin. Dat geldt temeer nu het netwerkonderzoek met betrekking tot [kind C] nog niet geheel is afgerond. Het door de ouders overgelegde advies en behandelplan van Praktijk Levensloop geeft het hof geen aanleiding anders te oordelen.
Het hof gaat ervan uit dat de GI alles in het werk zal stellen om de hechting van [kind C] aan de ouders zo goed mogelijk te laten verlopen en, waar nodig, de omgang tussen de ouders en [kind C] uit te breiden. Het hof geeft de ouders in overweging alle aanwijzingen van de GI op te volgen en ook overigens, in het belang van zowel de kinderen als henzelf, alle medewerking aan de hen geadviseerde en geboden hulp te verlenen, ook al onderschrijven zij de maatregel tot uithuisplaatsing van de kinderen niet.
5.6.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen en de verzoeken van de ouders afwijzen. Voor bekorting van de termijn waarmee de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd, zoals door de vader meer subsidiair is verzocht, is gelet op het voorgaande geen plaats, evenmin als voor hetgeen de vader voor het overige meer subsidiair heeft verzocht.
Wijziging omgangsregeling tussen de vader en de kinderen
5.7.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.8.
Ter beoordeling is de vraag of voldoende grond bestaat voor wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De vader stelt dat dit niet het geval is. De GI meent van wel.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat er voldoende grond is voor wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof onderschrijft dan ook de overwegingen van de kinderrechter daarover in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Dat geldt ook voor de overige overwegingen van de kinderrechter. Gelet op de zorgen over de veiligheid van de kinderen en de weerstand van de vader tegen hulpverlening van de GI, is begeleiding van de omgang tussen de vader en de kinderen aangewezen. Het beroep van de vader op artikel 8 EVRM faalt. Ook hier is inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd en niet disproportioneel. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit onderdeel bekrachtigen.
In de zaak met nummer 200.282.679/01
5.9.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265i BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Vaststaat dat [kind C] ten tijde van het wijzigingsverzoek van de GI nog geen jaar bij de tante moederszijde verbleef. Niettemin heeft de GI terecht in het onderhavige geval de toestemming van de kinderrechter gevraagd, nu het in haar verzoek geen (andere) netwerkplaatsing betrof zoals eerder door de kinderrechter bepaald, maar een plaatsing in een bestandspleeggezin.
5.10.
Voor zover de grieven van de ouders zijn gericht tegen de (gronden voor) uithuisplaatsing van [kind C] , verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in de andere zaak is overwogen. De ouders stellen voorts, zo begrijpt het hof hun standpunt, dat er geen aanleiding bestond om [kind C] met ingang van 12 augustus 2020 buiten het familienetwerk van de ouders te plaatsen. Het was volgens de ouders niet in zijn belang en er waren bovendien andere mogelijkheden binnen hun familienetwerk. De GI handhaaft haar standpunt dat [kind C] terecht in een bestandspleeggezin is geplaatst. De raad heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt voldoende dat op 10 augustus 2020 duidelijk werd dat [kind C] niet langer bij de tante moederszijde kon verblijven en per direct elders moest worden geplaatst. Anders dan de ouders menen, bieden de stukken voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat spanningen in de familie van de ouders aan plaatsing van [kind C] , zeker op de zeer korte termijn die toen aan de orde was, in de weg stonden. Bovendien was blijkens het raadsrapport van 3 juni 2020 eerder al een verschil van mening ontstaan met de vader over plaatsing van de kinderen in het netwerk van de moeder dan wel plaatsing van [kind C] in het gezin van de tante moederszijde. Eerst recent is een netwerkonderzoek ingesteld dat nog niet is afgerond.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.282.429/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2020 (zaaknummers C/13/688006/JE RK 20-660 en C/13/687668/FA RK 20-4748);
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met nummer 200.282.679/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020 (zaaknummer C/13/688405/JE RK 20-705).
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. W.F. Groos en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 1 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.