Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind A] en [kind B]. De (pleeg)ouders, [de (pleeg)moeder] en [de (pleeg)vader], hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 31 maart 2020, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) tot 31 maart 2021. De (pleeg)ouders betwisten de gronden voor de ondertoezichtstelling en stellen dat zij geen hulpverlening weigeren en dat er geen sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen.
Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) meegewogen, die heeft gesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, met name naar aanleiding van meldingen over de (pleeg)moeder die de kinderen mogelijk ziek zou maken. De raad heeft rapportages overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen regelmatig medische hulp hebben gezocht voor klachten die niet in verhouding staan tot de ernst ervan. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de psychische omstandigheden van de (pleeg)moeder en dat er onduidelijkheid bestaat over de samenwerking tussen de betrokken instanties.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen zijn blijven bestaan en heeft het de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd. Het hof benadrukt het belang van een veilige omgeving voor de kinderen en de noodzaak van toezicht om hun ontwikkeling te waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de (pleeg)ouders de kans krijgen om te laten zien dat zij in staat zijn om de juiste voorwaarden voor de kinderen te creëren.