ECLI:NL:GHAMS:2020:3346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
23-003493-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling woningoverval en voorhanden hebben vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor een woningoverval die plaatsvond op 18 februari 2019 te Hoorn, waarbij hij samen met een mededader een laptop en een portemonnee heeft weggenomen. Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de verdachte en zijn mededader de woningoverval hebben gepleegd, in tegenstelling tot de rechtbank die dit niet bewezen achtte. De verdachte heeft een pistool op de bewoner gericht en hem bedreigd met geweld. Het hof legt een gevangenisstraf op van 40 maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en het eerdere strafblad van de verdachte in overweging neemt. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 3.007,81 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003493-19
datum uitspraak: 11 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-039719-19, 15-157080-19 (in eerste aanleg gevoegd) en 15-119499-16 (tul) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-039719-19:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland, omstreeks 06:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning (gelegen op of aan de [adres 2]), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een laptop (merk: Dell) en/of
- een portemonnee met inhoud (met daarin - onder meer - een rijbewijs op naam van [benadeelde]),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (telkens) een en/of meermalen:
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] te richten en/of die [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Give me your money" en/of "I'll shoot you", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Tanfoglio en/of type GT 27 en/of kaliber 6,35 x 16 mm (.25 ACP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 15-157080-19 (gevoegd):hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 23 mei 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar en/of in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "teringmongool" en/of "Jij bent de Stassi" en/of "Jij bent SS!", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de rechtbank – ook met betrekking tot de onder parketnummer 15/039719-19 tenlastegelegde feiten tot een bewezenverklaring komt.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft zij allereerst, onder verwijzing naar hetgeen zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat verbalisant [verbalisant 2] bezijden de waarheid heeft geverbaliseerd, op grond waarvan de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] als verdachten zijn aangemerkt en vervolgens in de woning van de moeder van [medeverdachte] aan de [adres 3] is binnengetreden.
Zo heeft [verbalisant 2], gehoord als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte], tegenstrijdig verklaard over hetgeen hem bekend zou zijn over het slaappatroon van [medeverdachte], de straatverlichting bij de woning aan de [adres 3], zijn wetenschap dat [medeverdachte] in het verleden gezamenlijk delicten pleegde met de verdachte en het al dan niet direct herkennen van [medeverdachte].
Daarnaast ontbreekt de schriftelijke machtiging tot binnentreden in het dossier. Het bezijden de waarheid verbaliseren en het ontbreken van een machtiging tot binnentreden leidt, nu door de hoofdbewoonster geen toestemming is gegeven tot binnentreden, tot een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit onherstelbare vormverzuim dient te resulteren in bewijsuitsluiting van de verkregen vruchten, hetgeen leidt tot vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Ook indien het hof het bovenstaande niet volgt, dient vrijspraak te volgen nu zich in het dossier te veel contra-indicaties bevinden om betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval aan te kunnen nemen. De verdachte past niet in het door de aangever opgegeven signalement van de dader die met het wapen op de trap stond en hij is geen donkere man en heeft geen lang donkerkleurig haar. Bovendien is er geen link met de verdachte als gekeken wordt naar de rode draad in het dossier, namelijk dat de daders Pools dan wel een andere Slavische taal spraken.
Oordeel van het hof
Onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv?
Het hof is van oordeel dat het verweer dat sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim overeenkomstig artikel 359a Sv geen bespreking behoeft nu het verweer niet voldoet aan de vereisten die hieraan in de jurisprudentie gesteld worden. Het hof heeft ook ambtshalve geen vormverzuimen geconstateerd, zodat geen reden bestaat tot bewijsuitsluiting.
Betrokkenheid feit 1 (medeplegen overval)
Anders dan de raadsvrouw en de rechtbank is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 tenlastegelegde woningoverval wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 februari 2019 heeft tussen 05.50 en 06.01 uur een overval plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2]. Bewoner [benadeelde] werd wakker van een luide knal en hoorde personen beneden in zijn woning praten. Toen hij halverwege de trap naar beneden was gelopen, kwam een blanke man, junkachtig type en gekleed in een grijze hoodie, al pratend de trap op lopen. Op het moment dat deze man [benadeelde] zag, richtte hij een heel kort pistool op hem en riep “give me your money”. Nadat [benadeelde] de man had kunnen verjagen, overlegde de man met een tweede persoon. Kort hierna liep dezelfde man wederom de trap op, met het pistool weer op [benadeelde] gericht en riep in slecht Engels “I will shoot you”. Ook nu wist [benadeelde] de man te verjagen, deze keer definitief, want even later werd de deur hard dichtgeslagen. De daders hadden een zilvergrijze laptop van het merk Dell en een portemonnee met pasjes meegenomen uit de woning. Naar later bleek hadden de daders een bovenlicht verbroken en hadden via deze weg of via het daaronder gelegen raam de woning betreden.
Een van de buren van [benadeelde] zag twee mannen, waarvan één dun en de ander dik, op straat lopen in de richting van het station; zij hadden een rustige looppas. De dikke man droeg een donkere broek en donkere korte trainingsjas.
Na de melding hebben verbalisanten een zoekslag gemaakt vanuit de woning van [benadeelde] in de richting van het station. Omstreeks 6.20 uur zag verbalisant [verbalisant 2] licht branden in de woning van (de moeder van) de medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 3]. Deze woning ligt op ongeveer [afstand] van de woning aan de [adres 2], in de door de getuige opgegeven looprichting. In de woning liep medeverdachte [medeverdachte], door [verbalisant 2] omschreven als een lange blanke man, erg mager en een junkachtig uiterlijk, onrustig heen en weer. Ook was de verdachte in die woning aanwezig, door [verbalisant 2] omschreven als een heel erg dikke man, gekleed in een soort zwarte fleecejas tot op de heupen en een donkerkleurige broek.
Onder meer op basis van het voorgaande zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] vervolgens als verdachten van de overval aangemerkt. Daarop is de woning aan de [adres 3] betreden en doorzocht. Onder een tweepersoonsmatras werd de zilvergrijze Dell-laptop van de aangever aangetroffen, gewikkeld in een grijze hoodie. Achter planken is ook diens portemonnee gevonden en onder een verrijdbaar tafeltje in de keuken lag een klein, in tape gewikkeld en sokken verpakt vuurwapen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte en de medeverdachte zich zeer kort na de overval (circa 20 minuten) in de woning op de [adres 2] in de woning van (de moeder van) de medeverdachte bevonden, terwijl in deze woning - op verschillende plaatsen verstopt - de bij die overval buitgemaakte voorwerpen én een pistool - dat gelet op het kleine formaat ervan voldoet aan de door de aangever gegeven beschrijving van het bij de overval gebruikte wapen - lagen. Daarnaast past de medeverdachte in het door de aangever gegeven signalement van de dader met het wapen en wordt de verdachte, conform het signalement van de andere dader, omschreven als een dikke man. Het voorgaande is in beginsel redengevend voor de conclusie dat de verdachte en de medeverdachte degenen zijn geweest die de overval op de woning aan de [adres 2] hebben gepleegd. Deze conclusie wordt nog versterkt door het aantreffen van afdrukken van een schoenspoor in de woning aan de [adres 2] op de vloer bij het inklimraam. Ten aanzien van deze afdrukken geldt dat de maatvoering en het profiel overeenkomt met de linkerschoen van de medeverdachte [medeverdachte], waarbij geen onverklaarbare verschillen aanwezig waren.
Rest de vraag of de verdachten een verifieerbare, genoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring hebben afgelegd of dat anderszins bedoelde conclusie geen stand kan houden. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval. De verdachte heeft verklaard dat hij de hele nacht in de woning van (de moeder van) de medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten, flink onder invloed van alcohol was en zich niet kan herinneren of er personen in de woning zijn geweest. Steun voor deze verklaring zou enkel gevonden kunnen worden in een door de moeder van medeverdachte [medeverdachte] opgestelde brief en de – zij het niet in de zaak van de verdachte – afgelegde verklaring van deze medeverdachte. Deze verklaringen houden kort gezegd in dat de verdachte en de medeverdachte de gehele bewuste nacht in de woning van de moeder van de medeverdachte zijn geweest en dat (twee) ‘buitenlanders’/Joegoslaven op enig moment in die nacht bij de woning kwamen en een plastic zak afgaven dan wel daarmee naar de slaapkamer gingen.
Aan de inhoud van de brief en de verklaring van de medeverdachte hecht het hof evenwel geen enkel geloof. Allereerst geldt dat de medeverdachte deze pas expliciet ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het gehele dossier. Daarvoor heeft hij zich geruime tijd op zijn zwijgrecht beroepen en pas op 24 april 2019 en 15 mei 2019 in algemene termen gesproken over ‘junkies’ en ‘verkeerde vrienden van zijn vriendin’ die over de vloer kwamen. Ook de brief van de moeder van de medeverdachte dateert van bijna vier maanden na het onderhavige feit en verhoudt zich niet met de door haar op 18 februari 2019 afgelegde verklaring, inhoudende dat zij niet weet waar haar zoon die nacht rond zes uur was, aangezien zij sliep, en zij evenmin weet wanneer haar zoon wel in haar woning was geweest. Daar komt nog bij dat de inhoud van de brief en van de verklaring van de medeverdachte op belangrijke punten niet met elkaar verenigbaar zijn en dat de komst van de ‘buitenlanders’ niet verifieerbaar is, nu noch de moeder noch de medeverdachte namen van deze personen hebben willen noemen. Tot slot is van belang dat de gestolen spullen niet in een plastic zak zijn aangetroffen en het het hof volstrekt ongeloofwaardig voorkomt dat twee personen die kort daarvoor een overval hebben gepleegd, met de buit in een plastic zak arriveren bij de woning van een derde, om vervolgens deze buit uit de plastic zak te halen en op verschillende plaatsen in de slaapkamer van die woning te verbergen, een en ander bovendien kennelijk zonder dat de andere in die woning aanwezige personen dit verbergen hebben waargenomen.
Kortom: geloofwaardige steun voor de verklaring van de verdachte dat hij de gehele nacht in de woning van de (moeder van de) medeverdachte is geweest, ontbreekt en het hof acht mede daarom die verklaring volstrekt ontoereikend om, gelet op het bovenstaande, te kunnen worden aangemerkt als verifieerbaar en de bedoelde redengevendheid ontzenuwend.
Voorts is het hof, anders dan de raadsvrouw en de rechtbank, van oordeel dat de omstandigheden dat de door de aangever en getuigen opgegeven signalementen van de daders op detailpunten verschillen en de aangever heeft verklaard dat hij de daders een Slavische taal heeft horen spreken, niet van dien aard zijn dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet de daders van de overval kunnen zijn geweest. Niet is uitgesloten dat de aangever zich heeft vergist aangaande de door de daders gesproken taal, temeer hij door hen bruut uit de slaap is gerukt en het voor hem een angstaanjagende situatie moet zijn geweest. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat het hem bekend was dat medeverdachte [medeverdachte] ‘op een beetje een bijzondere manier spreekt’, dat hij ‘altijd een beetje straattaal probeert te spreken’ en dat zijn wijze van spreken verward kan worden met een Poolse of Oost-Europese tongval.
Medeplegen feit 2 (voorhanden hebben vuurwapen/pistool)
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde in vereniging voorhanden hebben van het pistool overweegt het hof als volgt. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof bewezen acht dat de verdachte samen en in vereniging met de medeverdachte de woningoverval in de woning aan de [adres 2] hebben gepleegd. Daarbij heeft de medeverdachte een vuurwapen op de aangever gericht en geroepen “Give me your money”. Vervolgens heeft tussen de verdachte en de medeverdachte overleg plaatsgevonden, waarna de medeverdachte opnieuw met het pistool op de aangever afliep en riep “I will shoot you”. Daarna zijn de verdachten gezamenlijk gevlucht naar de woning van de (moeder van de) medeverdachte, waar zowel de buit als het vuurwapen werden verstopt. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande voldoende dat de verdachten het betreffende vuurwapen tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak met parketnummer 15-039719-19:
1.
op 18 februari 2019 te Hoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander, een laptop (merk: Dell) en een portemonnee (met daarin - onder meer - een rijbewijs op naam van [benadeelde]), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak en inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door meermalen een pistool op [benadeelde] te richten en [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Give me your money" en "I'll shoot you".
2.
op 18 februari 2019 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Tanfoglio type GT 27, kaliber 6,35 x 16 mm (.25 ACP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Zaak met parketnummer 15-157080-19:
op 23 mei 2019 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar en in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "teringmongool", "Jij bent de Stasi" en "Jij bent SS!".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het in de zaak met parketnummer 15-157080-19 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder parketnummer 15-157080-19 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder parketnummer 15-039719-19 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 15-157080-19 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval in de woning van de aangever. Zij zijn in de vroege ochtend – naar het zich laat aanzien enkel gedreven door geldelijk gewin – door middel van braak en inklimming de woning van de aangever binnengegaan. Deze is op enig moment wakker geworden en zag zich vervolgens tot twee keer toe geconfronteerd met de medeverdachte die een pistool op hem richtte en bedreigende woorden tegen hem uitte. Door op deze brutale en angstaanjagende wijze te handelen, hebben de verdachte en zijn mededader op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever, op een plek waar hij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Dit moet voor hem een zeer nare ervaring zijn geweest. Bovendien zijn hierdoor niet alleen gevoelens van onrust bij de aangever teweeg gebracht, maar schokt het de maatschappij als dergelijke feiten plaatsvinden. Het hof rekent de verdachte dit ten zeerste aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 november 2020 is hij bovendien eerder veelvuldig ter zaken van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, waaronder gewelds- en vermogensdelicten. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin ter zake van een woningoverval waarbij sprake is van bedreiging met geweld een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren wordt genoemd. Gelet op de omstandigheden dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van een pistool en de overval plaatsvond in de nachtelijke uren, alsmede gelet op het justitiële verleden van de verdachte, acht het hof evenals de advocaat-generaal, een
gevangenisstraf voor de duur van 40 maandenpassend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.007,81, bestaande uit € 507,81 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden. De vordering, die niet is betwist en die het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de, niet betwiste, immateriële schade acht het hof termen van billijkheid aanwezig deze schadepost geheel toe te wijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 266, 267 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis in de zaak met parketnummer 15-119449-16 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 14 december 2017 aan de verdachte toegezonden. De bij voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 24 november 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering door de officier van justitie niet geëindigd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-157080-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-157080-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 27,80.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.007,81 (drieduizend zeven euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 507,81 (vijfhonderdzeven euro en eenentachtig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-039719-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.007,81 (drieduizend zeven euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 507,81 (vijfhonderdzeven euro en eenentachtig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 18 februari 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2017, parketnummer 15-119449-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2020.
Mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]