Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.BVK KOERIERS V.O.F.,
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
‘routes [heeft] gereden, elke dag van dinsdag tot en met zaterdag. Dat was een fulltime week voor PostNL. (…) Af en toe op maandagen moesten we extra gaan rijden, dat was een andere route. Heel af en toe werkte ik dus zes dagen in de week in plaats van vijf. (…) Ik werkte elke dag in [plaats] bij [BVK]. Iedereen daar in [plaats] kent mij.’Deze verklaring geeft geen noemenswaardig inzicht in het aantal uren dat [geïntimeerde] vanaf 1 juli 2014 tot 1 oktober 2015 dagelijks, wekelijks of maandelijks voor BVK heeft gewerkt. Daarvoor is zij te vaag. Zo laat zij het aantal uren dat [geïntimeerde] op de dagen waarop hij voor BVK werkzaam was, daadwerkelijk besteedde aan het bezorgen van pakketten op de hem toevertrouwde route, ongenoemd. Dat hiermee in de genoemde periode 176 uur per maand was gemoeid, volgt niet uit [geïntimeerde] verklaring.
‘Ik kan niet exact zeggen hoeveel uur [geïntimeerde] in de periode [van] 1 juli 2014 tot 1 oktober 2015 werkte. Maar het was niet zo dat hij binnen een paar uur klaar was met zijn route.’Aanvullend bewijs zoals hiervoor omschreven kan uit deze verklaring niet worden geput.
‘omdat [geïntimeerde] en ik vaak met elkaar belden. Ik hoorde dan dat hij pakketten afleverde en met klanten in gesprek was. Tijdens het werk zag ik hem ook pakketten bezorgen. Dat was op de grens van onze aflevergebieden.’[B] heeft verder verklaard dat [geïntimeerde] op diens route meestal minder stops had dan hijzelf en dat hij, [B] ,
‘meestal 20 à 40 stops meer [had]. Ik was dan ook één à anderhalf uur langer bezig dan hij. Ik had een drukke wijk.’Uit deze verklaringen, wat daarvan verder ook zij, blijkt het aantal uren dat [geïntimeerde] in de periode vanaf 1 juli 2014 tot 1 oktober 2015 maandelijks voor BVK heeft gewerkt niet, ook niet bij benadering. Dat de overeengekomen arbeidsduur in die periode 176 uur per maand is geweest, volgt daaruit dan ook niet.
‘BVK | [geïntimeerde], blijkt niets anders dan dat op de in het desbetreffende rapport vermelde datum een persoon zich met gebruikmaking van de inlogcode van [geïntimeerde] heeft geregistreerd bij het verdeelpunt van PostNL waar de te bezorgen pakketten werden gedistribueerd, op welk tijdstip dit is gebeurd (vermeld bij
‘vrijgegeven’) en op welke tijdstippen op die dag het eerste respectievelijk het laatste pakket op de betrokken route is bezorgd (vermeld bij
‘eerste registratie’en
‘laatste registratie’). De getuige [A] heeft uitdrukkelijk in deze zin over de in de rapporten vermelde tijdstippen verklaard en uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [B] volgt niet iets anders. Uit de activiteitenrapporten van PostNL blijkt niet dat [geïntimeerde] in een bepaalde maand 176 uur voor BVK werkzaam is geweest, niet alleen omdat daaruit niet blijkt dat de desbetreffende route steeds daadwerkelijk door hemzelf is gereden maar ook, voor zover dit laatste wel het geval is geweest, omdat uit de in de rapporten vermelde tijdstippen niet volgt dat [geïntimeerde] in de tussenliggende uren steeds werkzaamheden voor BVK heeft verricht. De activiteitenrapporten waren, in de woorden van [geïntimeerde] tijdens zijn verhoor,
‘de veiligheid van PostNL’wat betreft de pakketbezorging en hadden aldus niet tot doel de door hem feitelijk voor BVK gewerkte tijd vast te leggen. De overgelegde verklaringen van ontvangers van door [geïntimeerde] bezorgde pakketten, de gemaakte filmopnamen en de locatiegeschiedenis van een of meer gebruikte mobiele telefoons mogen iets zeggen over de regelmatige aanwezigheid van [geïntimeerde] in [plaats] , die gezien zijn functie als pakketbezorger ook bij een arbeidsduur van minder dan 176 uur per maand alleszins begrijpelijk was, over de omvang van zijn werkzaamheden voor BVK in de periode vanaf 1 juli 2014 tot 1 oktober 2015 geven zij geen enkele duidelijkheid, zodat het te leveren bewijs ook daaruit niet kan worden geput. De verdere bespiegelingen van [geïntimeerde] in en producties bij akte na enquête en contra-enquête hebben met het bedoelde bewijs niets uit te staan, ook niet waar zij betrekking hebben op een hem namens BVK c.s. voorgestelde minnelijke regeling, en behoeven daarom geen bespreking.
principale beroepfaalt voor zover BVK c.s. daarmee betogen dat de arbeidsovereenkomst tussen BVK en [geïntimeerde] per 29 januari 2016 is geëindigd als gevolg van opzegging door [geïntimeerde] en voor zover het beroep is gericht tegen de veroordeling van BVK c.s. tot betaling van een vergoeding in geld aan [geïntimeerde] voor niet-genoten vakantieaanspraken. Het principale beroep slaagt voor zover daarmee wordt betoogd dat de overeengekomen arbeidsduur in de periode vanaf 1 juli 2014 tot 1 oktober 2015 90 uur per maand is geweest, tegen een loon van € 900,- bruto per maand dat is voldaan. Het verzoek van [geïntimeerde] tot veroordeling van BVK c.s. tot betaling van achterstallig loon aan hem over de genoemde periode, welk verzoek berust op een arbeidsduur van 176 uur per maand, zal daarom alsnog worden afgewezen. Het
incidentele beroepfaalt geheel, waarbij naast hetgeen het hof in de tussenbeschikking (onder 3.9) reeds heeft overwogen en beslist met betrekking tot de niet-toewijsbaarheid van de verzoeken tot toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, opmerking verdient dat de stellingen van [geïntimeerde] bij akte na enquête en contra-enquête niet tot de gevolgtrekking nopen dat de beslissing op dat punt in de tussenbeschikking, op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, zodat het hof bij die beslissing blijft. De bestreden beschikking van de kantonrechter zal deels worden vernietigd en de verzoeken van [geïntimeerde] zullen in zoverre alsnog worden afgewezen. Bij deze uitkomst zijn partijen ten aanzien van het geding in eerste aanleg en ten aanzien van het principale beroep over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld, zodat de kosten van het geding in eerste aanleg en van de procedure in het principale beroep tussen hen zullen worden verrekend zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt. Als de in het incidentele beroep geheel in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incidentele beroep.