Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Via e-mail over bovengenoemde medewerker ( [appellant] , hof) voor een detachering, zijn onderstaande afspraken gemaakt met betrekking tot het verrichten van tijdelijke/bovenformatieve werkzaamheden ter bevordering van zijn positie op de arbeidsmarkt. ”en:
“Tenslotte(…)Aan een detachering via Bureau Tijdelijk Werk kunnen geen rechten worden ontleend op het verkrijgen van een vaste aanstelling/functie bij de detacheringplek/afdeling.”
“Geschikt door belastbaarheid: Ja, kritisch punt zijn de trillingen/schokken”;“Geschikt te maken: Ja, betrokkene zal zo goed als zeker inzetbaar kunnen zijn op de nieuwe M5”; “eindoordeel: Ja, als proef”De functie van Medewerker Facilitaire zaken/medewerker Expeditie werd geschikt geacht, en de functie van Medewerker STM (Serviceteam Metro)/STV (Serviceteam Vervoer) niet. Aan het slot van het rapport is vermeld:
“Geadviseerd wordt om dit rapport te overhandigen aan en te bespreken met betrokken medewerker.”
“(…) Het rapport nav ons gesprek vanochtend zal ik (of [X] ) je toesturen als het gereed is.”
“Ja gedeeltelijk. De functie als pers. vervoerder metro alleen op de M5 bestaat niet. Onderzocht moet worden of dat toch gerealiseerd kan worden.”
“de re-integratie […] inspanningen geen resultaat hebben opgeleverd, en re-integratie van Werknemer in aangepaste of passende arbeid binnen de onderneming van Werkgeefster niet mogelijk is, terwijl vaststaat dat herstel van Werknemer voor de eigen functie niet op afzienbare termijn te verwachten is.”In punt 1 is bepaald dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt met ingang van 1 maart 2016 en onder punt 3 dat Werknemer ter zake een eenmalige vergoeding ontvangt van € 52.000,- bruto.
“Partijen doen voor zover nodig uitdrukkelijk afstand van het recht zich ter zake van deze overeenkomst op dwaling te beroepen en/of deze overeenkomst te (doen) ontbinden.”En onder punt 11:
“Na uitvoering van het in deze overeenkomst bepaalde, hebben partijen niets meer hoe ook genaamd van elkaar te vorderen en verlenen zij elkaar finale kwijting over en weer. Deze overeenkomst heeft tot doel alle mogelijke geschillen, zowel voorzienbaar als onvoorzienbaar, op te lossen.”
3.Beoordeling
De kantonrechter heeft overwogen dat partijen de beëindigingsovereenkomst hebben aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW.
Een vaststellingsovereenkomst strekt “ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt”. Bij de beoordeling van een beroep op (wederzijdse) dwaling, dient in het geval dat de gestelde dwaling het aangaan van een vaststellingsovereenkomst betreft, als uitgangspunt te gelden dat de rechter artikel 6:228 BW met terughoudendheid moet toepassen en partijen in beginsel geen beroep op dwaling toekomt ten aanzien van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4400; NJ 1986/228). Dit kan evenwel anders zijn in het geval de wederpartij onjuiste informatie heeft verstrekt of relevante informatie heeft achtergehouden.