In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2017. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was aangeklaagd voor witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 274.165. De tenlastelegging betrof het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van dit geldbedrag, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 mei 2019 en 28 oktober 2020, en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat het geld een legale herkomst had.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het geldbedrag in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 april 2014 voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had geprobeerd het geld naar de Dominicaanse Republiek te vervoeren via een medeverdachte, die het geld in haar bagage had. Het hof heeft overwogen dat het feit dat grote bedragen in contanten vaak van misdrijf afkomstig zijn, een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de herkomst van het geld, ondanks zijn beweringen over casinowinsten en investeringen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M. Lolkema, P. Greve en S.M.M. Bordenga zitting hadden.