ECLI:NL:GHAMS:2020:3285
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoekster, die een vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift was op 28 oktober 2019 ingediend en de advocaat-generaal had op 6 januari 2019 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 31 januari 2020 was verzoekster niet aanwezig. De kosten die verzoekster vorderde, betroffen € 1.805,90 voor rechtsbijstand in de strafzaak en € 550,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof overwoog dat de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en dat er een reguliere toevoeging was afgegeven voor de strafzaak. De advocaat stelde dat de Raad voor Rechtsbijstand de regel hanteert dat werkzaamheden tot vier weken voor de aanvraag onder de toevoeging vallen. Aangezien er vóór deze termijn werkzaamheden waren verricht, kwamen deze voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 530, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de gevraagde vergoeding moest worden toegekend, met aftrek van eerder gemaakte kosten. Uiteindelijk werd aan verzoekster een vergoeding van € 2.243,03 toegekend, en werd het anders of meer verzochte afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof.