ECLI:NL:GHAMS:2020:3285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
001281-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoekster, die een vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift was op 28 oktober 2019 ingediend en de advocaat-generaal had op 6 januari 2019 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 31 januari 2020 was verzoekster niet aanwezig. De kosten die verzoekster vorderde, betroffen € 1.805,90 voor rechtsbijstand in de strafzaak en € 550,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof overwoog dat de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en dat er een reguliere toevoeging was afgegeven voor de strafzaak. De advocaat stelde dat de Raad voor Rechtsbijstand de regel hanteert dat werkzaamheden tot vier weken voor de aanvraag onder de toevoeging vallen. Aangezien er vóór deze termijn werkzaamheden waren verricht, kwamen deze voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 530, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de gevraagde vergoeding moest worden toegekend, met aftrek van eerder gemaakte kosten. Uiteindelijk werd aan verzoekster een vergoeding van € 2.243,03 toegekend, en werd het anders of meer verzochte afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001281-19 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002988-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a oud van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. P.J.J. van der Meij,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 28 oktober 2019 ingekomen.
Op 6 januari 2019 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 31 januari 2020 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoekster is niet in raadkamerzitting verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.805,90;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 26 juli 2019 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Blijkens het verzoekschrift en uit informatie van de Raad voor de Rechtsbijstand is voor de strafzaak een reguliere toevoeging afgegeven.
De advocaat heeft gesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand bij een toevoeging de regel hanteert dat de werkzaamheden tot 4 weken voorafgaand aan de aanvraag onder de toevoeging vallen. Nu in deze zaak vóór deze termijn werkzaamheden zijn verricht, komen deze werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 530, lid 2, Sv.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 530, lid 2 Sv luidt:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.”
Artikel 44a, lid 1 Wet op de rechtsbijstand (WRB) luidt:
Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 530, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Een verdachte kan zich in een strafproces laten bijstaan door een raadsvrouw die hetzij rechtsbijstand verleent op basis van een toevoeging, hetzij op betalende basis. Het bepaalde in artikel 44a WRB brengt mee dat de keuze voor de grondslag van de rechtsbijstand moet worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend (Kamerstukken II, 2003-2004, 29756, nr. 3, p. 2).
Een toevoeging wordt in beginsel geacht de kosten van de gehele aanleg te vergoeden.
De advocaat van verzoekster heeft aangevoerd dat de toevoeging in casu eerst zeer laat kon worden aangevraagd nu de verdenking is ontstaan in december 2015, waarna (een kantoorgenoot van) de raadsman na een ontbieding van verzoekster verdachte bijstand is gaan verlenen in 2015, 2016 en 2017. Op 5 maart 2018 is een dagvaarding uitgegaan, waardoor pas toen de mogelijkheid ontstond een toevoeging aan te vagen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat krachtens beleid van de Raad voor Rechtsbijstand (RRB) onder toevoeging geen kosten worden vergoed die eerder dan vier weken voorafgaand aan de aanvraag toevoeging zijn gemaakt, zodat de in 2015, 2016 en 2017 verleende rechtsbijstand niet in het kader van de toevoeging is of kan worden gedeclareerd.
Nu het door de raadsman gestelde niet onjuist of onaannemelijk is geworden en de situatie van artikel 44 lid 1 WRB zich op het moment van het verlenen van de rechtsbijstand in 2015, 2016 en 2017 dus niet voordeed, zal het hof de gevraagde vergoeding toewijzen, met aftrek van de kosten (inclusief kantoorkosten en BTW) van rechtsbijstand die blijkens de specificatie in augustus 2018 is verleend.
Gronden van billijkheid zijn ook aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoekster een vergoeding toe van € 2.243,03 (tweeëntwintighonderd drieënveertig euro en drie cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, N.A. Schimmel en C. Fetter,
in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij afwezigheid van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van
24 november 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.243,03
(tweeëntwintighonderd drieënveertig euro en drie cent) op bankrekeningnummer
[rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Cleerdin & Hamer Advocaten o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 24 november 2020,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.