ECLI:NL:GHAMS:2020:3266
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een notaris inzake vervaltermijn en niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft klaagster, een dochter van de heer [X], een klacht ingediend tegen notaris [notaris] over vermeende nalatigheid en samenwerking met haar zus, mevrouw [Y]. De klacht betreft een gesprek dat op 27 juli 2016 heeft plaatsgevonden, waarin het testament van de vader is besproken. Klaagster heeft op 10 april 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 11 maart 2020 de klacht niet-ontvankelijk had verklaard. De kamer oordeelde dat de klacht te laat was ingediend, aangezien de wettelijke termijn van drie jaar, zoals vastgelegd in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (Wna), was overschreden. Klaagster had kennis genomen van het handelen van de notaris op 27 juli 2016, maar diende haar klacht pas in op 28 november 2019.
Tijdens de behandeling van de zaak op 17 september 2020 was de notaris aanwezig, maar klaagster verscheen niet. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geen bezwaren van partijen tegen deze vaststellingen gehoord. Het hof heeft de argumenten van klaagster en de notaris gehoord en is tot de conclusie gekomen dat de kamer terecht heeft geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk was. Het hof heeft bevestigd dat de termijn voor het indienen van de klacht niet was verlengd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing van de kamer is door het hof bevestigd.