ECLI:NL:GHAMS:2020:3266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
200.277.875/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake vervaltermijn en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft klaagster, een dochter van de heer [X], een klacht ingediend tegen notaris [notaris] over vermeende nalatigheid en samenwerking met haar zus, mevrouw [Y]. De klacht betreft een gesprek dat op 27 juli 2016 heeft plaatsgevonden, waarin het testament van de vader is besproken. Klaagster heeft op 10 april 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 11 maart 2020 de klacht niet-ontvankelijk had verklaard. De kamer oordeelde dat de klacht te laat was ingediend, aangezien de wettelijke termijn van drie jaar, zoals vastgelegd in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (Wna), was overschreden. Klaagster had kennis genomen van het handelen van de notaris op 27 juli 2016, maar diende haar klacht pas in op 28 november 2019.

Tijdens de behandeling van de zaak op 17 september 2020 was de notaris aanwezig, maar klaagster verscheen niet. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geen bezwaren van partijen tegen deze vaststellingen gehoord. Het hof heeft de argumenten van klaagster en de notaris gehoord en is tot de conclusie gekomen dat de kamer terecht heeft geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk was. Het hof heeft bevestigd dat de termijn voor het indienen van de klacht niet was verlengd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing van de kamer is door het hof bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.277.875/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/362749 / KL19-156
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 december 2020
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellante,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klaagster heeft op 10 april 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 11 maart 2020 ECLI:NL:TNORARL:2020:9.
1.2.
De notaris heeft op 25 juni 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 september 2020. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klaagster is niet verschenen.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
De heer [X] (hierna: vader) heeft drie kinderen, onder wie klaagster en mevrouw [Y] (hierna: de zus). Vader heeft ten overstaan van de notaris een testament gemaakt.
2.2.
Klaagster heeft in de zomer van 2016 telefonisch contact opgenomen met (het kantoor van) de notaris. Zij wilde voor vader een afspraak maken om dit testament in te zien.
2.3.
Op 27 juli 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de notaris, vader en klaagster waarbij onder meer is gesproken over het testament van vader.

3.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat zij nalatig is geweest. Daarnaast verdenkt zij de notaris ervan samengewerkt te hebben met de zus.

4.Standpunt van de notaris

4.1.
De klacht van klaagster heeft betrekking op een gesprek dat op 27 juli 2016 op het notariskantoor heeft plaatsgevonden. Voorafgaand aan dat gesprek heeft klaagster een telefoongesprek gevoerd met een van de medewerkers van de notaris. Deze medewerker had destijds een dossier in behandeling waarin het ging om een klein perceel grond dat door vader werd verkocht aan de buren. Vader had in dat dossier aangegeven dat de zus contactpersoon moest zijn. De grond werd niet verkocht aan de zus; van belangenverstrengeling was geen sprake. Aan de telefoon stelde klaagster vragen over dit dossier, waarop de betreffende medewerkster aan klaagster aangaf dat klaagster voor verdere informatie over dat dossier met de zus of met vader moest overleggen.
4.2.
Over het gesprek dat op 27 juli 2016 heeft plaatsgevonden heeft de notaris het volgende aangevoerd. Vader wilde zijn testament inzien en gaf daarbij aan dat hij graag wilde dat klaagster bij dat gesprek aanwezig was, mede omdat klaagster wilde weten of de kinderen gezamenlijke erfgenamen waren van hun vader. Daarna is het testament van vader inhoudelijk besproken. In dat gesprek werd ook toegelicht dat er pas zekerheid is over een testament na overlijden, omdat een testament gewijzigd kon worden. Vervolgens gaf klaagster aan dat zij wilde dat de notaris een akte zou opstellen waarin geregeld zou worden dat vader alleen stukken kon ondertekenen indien alle kinderen daarbij aanwezig zouden zijn. De notaris heeft toen geantwoord dat vader in beginsel bevoegd was om alleen te handelen. Daarna is besproken dat er verschillende mogelijkheden zijn om personen te beschermen. Daarbij kwamen aan de orde het meerderjarigenbewind, ondercuratelestelling en ook de mogelijkheid van een volmacht. De notaris heeft de verschillende rechtsfiguren aan vader en klaagster toegelicht. Vader heeft in dat gesprek diverse malen aangegeven dat hij het erg vervelend vond dat zijn kinderen tijdens het leven van hem en zijn echtgenote al ruzie maakten over de verdeling van het vermogen. Nadat vragen door vader en klaagster waren gesteld en beantwoord, is het gesprek afgerond, zonder dat er een opdracht is gegeven voor het opstellen van een volmacht of het aanvragen van bewind of ondercuratelestelling.

5.Beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat) notaris waarop de klacht betrekking heeft. Niet is vereist dat klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten.
De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard omdat de klacht niet is ingediend binnen de in rechtsoverweging 5.1. genoemde termijn. De kamer heeft daartoe het volgende overwogen. De notaris heeft onweersproken gesteld dat het gesprek tussen de notaris, vader en klaagster heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Het telefoongesprek om een afspraak te maken heeft daarvoor plaatsgevonden. Nu de klacht is ingekomen op 28 november 2019 komt de kamer tot de conclusie dat klaagster haar klacht te laat heeft ingediend.
5.3.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust.
Niet is gebleken dat de gevolgen van het handelen of nalaten waarover klaagster klaagt pas later bekend zijn geworden. Er is dus geen nieuwe termijn van een jaar gaan lopen.
In hoger beroep zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. Dit betekent dat klaagster terecht niet-ontvankelijk in haar klacht is verklaard.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, J.H. Lieber en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020 door de rolraadsheer.