ECLI:NL:GHAMS:2020:3265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
23-004287-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit met schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een 43-jarige man, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor poging tot moord en wapenbezit. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 augustus 2018, waarbij de verdachte het slachtoffer, [benadeelde], met een volautomatisch aanvalsgeweer (type AK-47) heeft aangevallen. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door hem meerdere keren met het vuurwapen op het hoofd te slaan, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder hersenletsel, en is langdurig opgenomen geweest in een ziekenhuis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien hij samen met een medeverdachte de plaats delict had verkend en het slachtoffer had afgewacht. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het slachtoffer wilde beroven, maar het hof heeft deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot moord en het voorhanden hebben van een aanvalsgeweer en munitie.

Naast de gevangenisstraf is de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 264.715,86, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met uitzondering van een deel dat als onvoldoende onderbouwd werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen door de gewelddadige aanval.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004287-19
datum uitspraak: 4 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019 (daaronder begrepen het daarbij behorende herstelvonnis van 22 november 2019) in de strafzaak onder parketnummer 13-730035-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1964,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het Openbaar Ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde], opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (volautomtisch aanvalsgeweer) - één of meermalen in de richting van die [benadeelde] heeft getracht te vuren en/of - (terwijl die [benadeelde] weerloos op de grond lag) die [benadeelde] met veel kracht met (de kolf van) dat vuurwapen meermalen op het hoofd geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- ( terwijl die [benadeelde] weerloos op de grond lag) (met kracht) (met de kolf van een vuurwapen) te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd van die [benadeelde] en/of (vervolgens) (met kracht) te blijven (in)slaan en/of stompen op/tegen het hoofd van die [benadeelde];
2.
hij op of omstreeks 28 augustus te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten
- een (volautomatisch) vuurwapen, type aanvalsgeweer (AK-47) (categorie II) en/of
- munitie van categorie II en/of III, te weten een of meer patronen van kaliber 7.62 x 39 mm en/of 9mm voorhanden heeft/hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, daaronder begrepen het daarbij behorende herstelvonnis, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot moord op slachtoffer [benadeelde] (feit 1 primair) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een aanvalsgeweer en bijbehorende munitie (feit 2).
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotitie betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord (feit 1 primair). Volgens hem kan niet worden bewezen dat de verdachte ‘met voorbedachten rade’ heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte wilde hem onder dreiging van geweld geld afhandig maken, waartegen het slachtoffer zich heeft verzet en waardoor de verdachte in paniek raakte en geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt. Dat geweld bestond onder andere uit het meermalen slaan met het geweer dat de verdachte slechts ter bedreiging van het slachtoffer had meegenomen. Er is geen bewijs dat de verdachte, die dat ontkent, met dit wapen – direct nadat hij op het slachtoffer is afgelopen – heeft geprobeerd te schieten; uit de camerabeelden kan dit niet worden afgeleid, het NFI heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat de op straat aangetroffen patronen afkomstig zijn uit het geweer dat de verdachte bij zich had, de slagpinindruk (van de op straat aangetroffen patronen) kan ook veroorzaakt zijn bij het slaan met het vuurwapen en de patronen kunnen als gevolg van dat slaan zijn uitgeworpen, het geweer was niet doorgeladen en het patroonmagazijn zodanig defect dat het niet meer werkte. Dat deze defecten zijn ontstaan door het slaan met het wapen kan niet worden vastgesteld, zodat niet blijkt dat überhaupt met het wapen kon worden geschoten.
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
Op 28 augustus 2018 – zo blijkt uit de in het dossier opgenomen camerabeelden en daarvan opgemaakte processen-verbaal – parkeert [benadeelde] (hierna: het slachtoffer) zijn auto bij de [winkel], waar hij werkte, op de [adres 1] in Amsterdam (09:57:29 uur). Kort achter hem rijdt een gestolen Audi Q5 (09:57:48 uur). De Audi stopt ongeveer 30 meter verder. De bijrijder van de Audi (hierna: de dader) stapt uit en rent met een vuurwapen op het slachtoffer af. De dader heeft, zo stelt het hof vast, zijn gezicht niet bedekt. De dader en het slachtoffer staan dan ongeveer tien seconden tegenover elkaar. Dan geeft de dader een trap in de richting van het slachtoffer en vindt een worsteling plaats. Tijdens deze worsteling duwt het slachtoffer de dader weg, waarop de dader met het vuurwapen tegen het gezicht van het slachtoffer slaat. Hierdoor valt het slachtoffer op de grond. Vervolgens probeert het slachtoffer rechtop te zitten, waarop de dader het slachtoffer in zijn rug trapt. Direct hierna slaat de dader met het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer. Wanneer het slachtoffer gebukt met zijn hoofd richting de dader op zijn knieën zit, tilt de dader het vuurwapen tot ver boven zijn hoofd en slaat hij twee keer met de achterzijde van het vuurwapen op het achterhoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer blijft stil op de grond liggen en er is bloed op zijn hoofd te zien. Hij ligt op zijn buik op de grond, beweegt niet meer en is kennelijk buiten bewustzijn. De dader slaat vervolgens nog vijf keer en (zo concludeert het hof op grond van zijn eigen waarneming van de camerabeelden en het geconstateerde letsel) heel hard, op dezelfde manier met het vuurwapen op het achterhoofd van het weerloze slachtoffer. Daarna rent de dader weg en tijdens het wegrennen draait hij zich kort en ogenschijnlijk twijfelend terug naar het slachtoffer, waarna hij toch doorrent. De dader rent terug naar de Audi en stapt aan de bijrijderskant in, waarna de Audi wegrijdt. De Audi wordt kort daarna geparkeerd op de [adres 2], in Amsterdam.
De handelingen van de dader waren van een dusdanige aard dat het slachtoffer hierna 18 minuten bloedend op de grond bleef liggen. Uiteindelijk is het slachtoffer afgevoerd naar het ziekenhuis, is daar in kunstmatige coma gehouden en vervolgens langdurig opgenomen in een revalidatiekliniek. Nadat het slachtoffer in het ziekenhuis is opgenomen zijn verschillende breuken in zijn gezicht/hoofd vastgesteld en was sprake van hersenletsel.
Betrokkenheid verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene is geweest die het slachtoffer meerdere malen met het vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt dat twee personen vlak nadat het strafbare feit is gepleegd langs de woning aan de [adres 3] te Amsterdam lopen (10.01 uur) uit de richting van waar de gestolen Audi Q5 is achtergelaten. Eén van deze personen wordt herkend als de verdachte. Hij draagt twee tassen. De verdachte en de, als medeverdachte aangemerkte, tweede persoon lopen de tuin in van de woning aan [adres 4]. Tijdens doorzoeking van deze woning worden twee tassen aangetroffen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte deze tassen daar heeft neergelegd. In één tas zit een volautomatisch aanvalsgeweer van het merk Staatsarsenaal, model AKK (systeem AK-47) met (los aangetroffen) bijbehorende munitie. Op het aanvalsgeweer is celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer.
Poging tot moord (feit 1 primair)
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte wordt echter niet alleen verweten dat hij dit heeft gedaan door het slachtoffer meermalen met het aanvalsgeweer tegen het hoofd te slaan, maar ook door met dat vuurwapen – eerst – te hebben geprobeerd het slachtoffer neer te schieten. En bovendien wordt de verdachte verweten te hebben gehandeld met voorbedachten rade.
Op basis van de NFI-rapporten kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de verdachte heeft getracht op het slachtoffer te schieten. Het hof gaat daarvan echter wel uit op grond van de volgende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Om te beginnen rende de verdachte met een geladen vuurwapen gericht op het slachtoffer af. Het hof gaat er van uit dat de op straat aangetroffen patronen aanvankelijk in het vuurwapen hebben gezeten. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat deze toevallig op de plaats delict hebben gelegen acht het hof zó onwaarschijnlijk dat daaraan voorbij kan worden gegaan. Het vuurwapen van de verdachte betrof een volautomatisch aanvalsgeweer (gelijkend op een AK-47), dat bij uitstek geschikt is voor liquidaties. De verdachte had zijn gezicht niet bedekt en kon zodoende een eventuele latere herkenning door het slachtoffer voorkomen. Tenslotte heeft het NFI vastgesteld dat bij het doorladen van het door de verdachte gebruikte vuurwapen meerdere aanvoerstoringen optraden en dat in een toestand na een opgetreden aanvoerstoring niet met het vuurwapen kon worden geschoten. Deze feiten en omstandigheden worden mede beschouwd in het licht van hetgeen na het richten van het vuurwapen op het slachtoffer is gebeurd en de verklaring van de verdachte daaromtrent. Het komt er kort gezegd op neer dat de verdachte, nadat hij ongeveer 10 seconden met zijn vuurwapen tegenover het slachtoffer stond, uit alle macht heeft geprobeerd het slachtoffer dood te slaan. Ook nadat het slachtoffer al bewusteloos op de grond lag, sloeg de verdachte nog vijf keer heel hard op diens hoofd. Vervolgens rende hij weg, draaide zich weer om en keerde een stap terug richting het slachtoffer, bedacht zich kennelijk en rende toch weg. Al deze gedragingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningvorm zozeer gericht op het doden van het slachtoffer dat het er voor moet worden gehouden, behoudens aanwijzingen in een andere richting, dat de verdachte – alvorens hij heeft geprobeerd het slachtoffer dood te slaan – met het loutere doel het slachtoffer van het leven te beroven met een geladen vuurwapen in diens richting is gerend en heeft geprobeerd te schieten, maar dat het wapen weigerde. Zodanige aanwijzingen zijn er niet. De verdachte heeft verklaard dat hij een tip had gekregen dat het slachtoffer die dag veel geld bij zich zou hebben en hij het slachtoffer daarvan wilde beroven. Hij had een defect vuurwapen gekregen en dat meegenomen om te dreigen, maar doordat het slachtoffer hem aanviel raakte hij in paniek en heeft hij hem met het vuurwapen geslagen. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde. In de eerste plaats omdat de verdachte deze verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, of beter geformuleerd: voorgelezen. Ten tweede omdat deze verklaring in het geheel niet is onderbouwd en de verdachte op vragen van het hof, die er toe strekten de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen, niet of nauwelijks antwoord heeft gegeven. Ten derde is op de camerabeelden geen handeling van de verdachte waar te nemen die ook maar een beetje in de richting wijst dat het de verdachte te doen was om een groot geldbedrag dat het slachtoffer bij zich zou hebben. De verdachte heeft het slachtoffer niet gefouilleerd, noch heeft hij in diens auto gezocht. Van handelen in paniek lijkt evenmin sprake. De verdachte had, nu de beweerdelijke overval anders liep dan gepland, kunnen ontkomen op het moment dat het slachtoffer bewusteloos op de grond lag. Maar reeds overwogen is dat de verdachte ook dan blijft slaan en zelfs een moment twijfelend terugkeert richting het slachtoffer. Hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht houdt uiteindelijk niet meer in dan een op de inhoud van het dossier afgestemde, schamele verklaring met als evident doel onder de meeste ernstige beschuldiging, poging moord, uit te komen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt ook dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dit oordeel wordt gesterkt door het feit dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van het feit met de gestolen Audi Q5, bestuurd door de medeverdachte, richting de [adres 1] is gereden (09:20 uur). De Audi rijdt dan twee keer langs het parkeerterrein bij de [winkel]. De Audi is vervolgens niet meer in beeld totdat het slachtoffer het parkeerterrein oprijdt (09:57:29 uur). De Audi rijdt dan direct achter het slachtoffer aan (09:57:48 uur). Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de verdachte, bijgestaan door de medeverdachte, een voorverkenning van de plaats delict heeft gedaan en de komst van het slachtoffer heeft afgewacht. Gedurende die tijd had de verdachte alle tijd om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging heeft gehandeld met de genoemde medeverdachte, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking. De rol van de medeverdachte wordt door het hof gekwalificeerd als medeplichtigheid. Het hof zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het in vereniging plegen van hetgeen onder feit 1 primair is tenlastegelegd.
Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2
Uit het voorgaande volgt tevens dat de verdachte op 28 augustus 2018 (het ontbreken van het jaartal in de tenlastelegging berust op een kennelijke misslag) een aanvalsgeweer en daarbij behorende munitie, zoals bij het wapen in de woning is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het medeplegen geldt hetgeen eerder is overwogen. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken. Ook zal de verdachte, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman, worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de ‘9 mm’ munitie, omdat niet kan worden bewezen dat deze munitie – aangetroffen in een andere woning dan hierboven genoemd – zich in de machtssfeer van de verdachte bevond.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 28 augustus 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (volautomatisch aanvalsgeweer) één of meermalen in de richting van die [benadeelde] heeft getracht te vuren en (terwijl die [benadeelde] weerloos op de grond lag) met veel kracht meermalen op het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 augustus 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II, te weten een volautomatisch vuurwapen, type aanvalsgeweer, en munitie van categorie II, te weten patronen van kaliber 7.62 x 39 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank heeft de verdachte voor de poging tot moord (feit 1 primair) en het bezit van een vuurwapen en munitie (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het medeplegen van poging tot moord (feit 1 primair) en het medeplegen van het bezit van een vuurwapen en munitie (feit 2) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de justitiële documentatie van de verdachte waaruit blijkt dat hij in de afgelopen tien jaren niet is veroordeeld voor een strafbaar feit en nog nooit is veroordeeld voor een geweldsdelict. Verder verzoekt de raadsman rekening te houden met door hem aangehaalde jurisprudentie bij het bepalen van de strafmaat, zowel bij bewezenverklaring van een poging moord als bewezenverklaring van een poging doodslag. In dat laatste geval is, zo begrijpt het hof, volgens de raadsman een lagere straf dan 6 jaar gevangenisstraf geïndiceerd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg, geprobeerd het slachtoffer te vermoorden. De verdachte is samen met de medeverdachte naar de plaats delict gereden en heeft daar het slachtoffer opgewacht. De verdachte is uitgestapt en is met een volautomatisch vuurwapen, gelijkend op een AK-47, op het slachtoffer afgerend. Hij heeft eerst geprobeerd het slachtoffer neer te schieten, maar het wapen werkte op dat moment niet. Daarna heeft hij met de achterkant van dat wapen meerdere keren met veel kracht op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Ook nadat het slachtoffer op zijn buik op de grond lag en niet meer bewoog, heeft de verdachte hard op het hoofd van het volstrekt weerloze slachtoffer geslagen. De verdachte heeft daarna het slachtoffer ogenschijnlijk levenloos, in een plas bloed, achter gelaten en is gevlucht.
De verdachte heeft door zijn handelen een voor het slachtoffer zeer angstaanjagende situatie gecreëerd en een ernstige inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Het is niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet is overleden. Het slachtoffer zal verder moeten leven in de wetenschap dat deze schokkende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en de gevolgen daarvan blijven ondervinden. Uit de (stukken behorend bij) de schriftelijke vordering tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer ernstig en blijvend hersenletsel heeft opgelopen. Daarnaast lijdt hij aan gehoorverlies, ongevoeligheid van de huid in het gezicht, een stoornis van motorisch gebruik, ernstige geheugenstoornissen, onduidelijke uitspraak van woorden waardoor communicatie wordt bemoeilijkt en emotionele problematiek gepaard met stemmingsstoornissen, hetgeen er mede toe heeft geleid dat het slachtoffer op dit moment arbeidsongeschikt is.
Een poging tot moord is een buitengewoon ernstig misdrijf waardoor de samenleving ernstig geschokt wordt. Daarnaast veroorzaakt het gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het leven van een ander.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige
gevangenisstraf. Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij geen enkel inzicht in zijn handelen heeft willen geven en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt. Het strafdoel van vergelding weegt daarbij zwaar. Daarnaast beoogt het hof met bestraffing eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen en gaat daarbij uit van een gevangenisstraf van vijftien jaar. In deze straf is de strafwaardigheid van het bezit van het volautomatische aanvalsgeweer verdisconteerd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vijftien jaar passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, met name gelet op de ernst van het feit, in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond ziet een lagere straf op te leggen dan de hierboven genoemde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Inleiding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 600.619,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 215.175,86. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering voor de materiële schade bedraagt € 550.619,84, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bestaat uit de volgende schadeposten:
A. Gemaakte kosten naar aanleiding van het strafbare feit
1. factuur [bedrijf] € 1.815,00
2. factuur huisarts [naam 1] € 47,70
3. factuur Drs. [naam 2] € 1.344,73
4. mediamarkt: Apple producten € 1.192,98,
€ 739,00
€ 1.238,00
5. gehoorapparaat € 1.557,98
6. flipover/Whiteboard € 124,95
7. psychosociale therapie, facturen in totaal € 2.500,-
8. eigen bijdrage CZ 2018, factuur 9 november 2018 € 385,-
9. eigen bijdrage CZ, factuur 8 februari 2019 € 101,-
10. eigen bijdrage CZ 2019, factuur 11 mei 2019 € 488,-
11. voorschot nog te volgen behandeling voor het komende half jaar € 3.000,-
B. Letselschade
1. ziekenhuis- en revalidatiegeldvergoeding € 1.740,00 [1]
€ 435,00 [2]
2. huishoudelijke hulp € 1.176,50
C. Gederfde inkomsten en pensioenverlies
Primair:
- toekomstige inkomstenverderving € 383.568,00 [3]
- pensioenverlies € 149.166,00 [4]
Subsidiair: gederfde inkomsten tot aan 1 januari 2020 € 13.646,00 [5]
De vordering voor de immateriële schade bedraagt € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 265.715,84 (waarvan € 50.000,- immaterieel) – hoofdelijk – zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ten aanzien van post 4 (materiële schade) verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende verband houdt met het strafbare feit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dit onderdeel van de vordering overeenkomstig het vonnis van de rechtbank toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00 op basis van de dagwaarde van de Apple producten.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten en het pensioenverlies, zoals genoemd onder C, heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dit onderdeel van de vordering overeenkomstig het vonnis van de rechtbank toe te wijzen tot een bedrag van € 150.000,00. Ter onderbouwing heeft de raadsman gemotiveerd betwist dat het slachtoffer een blijvende invaliditeit heeft van 61%. Er is nog geen eindtoestand.
Voorts heeft de raadsman verzocht de immateriële schadevergoeding van € 50.000,00 te matigen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden aan de onder A, post 4 genoemde Apple producten. De verdachte is niet tot vergoeding daarvan gehouden, zodat de vordering voor een bedrag van € 3.169,98 zal worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 214.715,86, bestaande uit de overige bedragen genoemd onder A en onder B (in totaal € 14.715,86) en na te noemen bedrag onder C. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag – hoofdelijk, vanwege de betrokkenheid van de medeverdachte – zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de kosten genoemd onder C overweegt het hof dat de benadeelde partij, gelet op de onderbouwing van de vordering naast de gederfde inkomsten tot 1 januari 2020 ook na deze datum (toekomstige) inkomstenderving en pensioenverlies zal hebben ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Naar het oordeel van het hof zal dit in ieder geval een bedrag van € 200.000,00 zijn, welk bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering onder C (een bedrag van € 332.734,00) niet-ontvankelijk verklaren. Het hof overweegt daartoe dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat zonder uitgebreid onderzoek onzeker is hoe groot de toekomstige inkomstenderving en het pensioenverlies dat uitgaat boven het hiervoor vermelde toe te kennen bedrag zal zijn. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 214.715,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019, zijnde de datum van de indiening van de vordering.
Ten aanzien van de vordering tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat een zeer ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting een schriftelijke verklaring van de verdachte voorgedragen waaruit blijkt welke lichamelijke en psychische gevolgen hij heeft opgelopen ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft ernstig hersenletsel, gehoorverlies, ongevoeligheid van de huid in het gezicht, een stoornis van motorisch gebruik, ernstige geheugenstoornissen, onduidelijke uitspraak van woorden waardoor communicatie wordt verminderd en emotionele problematiek gepaard met stemmingsstoornissen. Hij is arbeidsongeschikt verklaard. De lichamelijke en psychische gevolgen zijn onderbouwd met medische stukken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële
schadevergoeding naar billijkheid op € 50.000,-.
Het hof zal de vordering tot immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 50.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2018, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, waaronder begrepen het daarbij behorende herstelvonnis, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 264.715,86 (tweehonderdvierenzestigduizend zevenhonderdvijftien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 214.715,86 (tweehonderdveertienduizend zevenhonderdvijftien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.169,98 (drieduizend honderdnegenenzestig euro en achtennegentig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 264.715,86 (tweehonderdvierenzestigduizend zevenhonderdvijftien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 214.715,86 (tweehonderdveertienduizend zevenhonderdvijftien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 september 2019
en van de immateriële schade op 28 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. V. Mul en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2020.
mr. V. Mul is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.voor de periode van 28 augustus 2018 tot 25 oktober 2018
2.voor de periode van 25 oktober 2018 tot 23 november 2018
3.vanaf 28 augustus 2018 tot 67 jaar
4.tot 100 jaar
5.tot aan 1 januari 2020