Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
(…) Woensdagochtend (…) gaf [geïntimeerde] aan dat hij zijn mesje onder de kap van zijn bosmaaier wilde verwijderen. Ik gaf bij [geïntimeerde] aan dat dit niet kan (…). Hierop veranderde [geïntimeerde] zijn houding, het was allemaal onzin en zo ging hij niet werken, Werkom is een klotebedrijf en iedereen kon oprotten, waarop hij in zijn auto is gestapt en is weggereden.Rond 10.00 uur verscheen [geïntimeerde] weer op kantoor met de mededeling dat hij zich niet professioneel had gedragen!Ik heb aangegeven bij [geïntimeerde] dat hij over zijn gedrag moet gaan nadenken en dat we het vertoonde gedrag gaan bespreken (…) met P&O, tot die tijd kan hij thuis blijven.”Vervolgens heeft [geïntimeerde] op heftige en ruwe toon krenkende en beledigende woorden uitgesproken tegen zijn leidinggevende(n); uiteindelijk is hij vertrokken.
“(…) Op basis van huidig onderzoek is betrokkene belastbaar te achten voor werk in een beschutte werkomgeving waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Wanneer betrokkene zijn werk verliest en het hem voor langere tijd ontbreekt aan een vaste dagstructuur, is de verwachting dat psychische klachten zullen toenemen en is er een risico dat hij in een isolement raakt.(…)”De rapportage bevat het volgende advies voor ondersteuning:
“(…) Geadviseerd wordt dat betrokkene begeleiding en psycho-educatie krijgt van een coach die is gespecialiseerd in mensen met kenmerken van autisme en persoonlijkheidsproblematiek. (…) Eventueel kan betrokkene zich aanmelden bij de GGZ voor een uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek naar autisme.”
3.Beoordeling
7: 686a lid 2 BW en voor recht te verklaren dat Werkom geen transitievergoeding verschuldigd is aan [geïntimeerde] , kosten rechtens. Werkom heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] (ernstig) is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft tegen het verzoek verweer gevoerd.
grieven II tot en met (het hof leest:) IX in principaal hoger beroeprichten zich in de kern alle tegen de afwijzing van de kantonrechter van het verzoek van Werkom tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW. Zij lenen zich voor gezamenlijk behandeling.
“(…) Wij (…) voelen ons onveilig en geïntimideerd. Voor zijn collega’s, wsw-ers, moet dat dan nog erger zijn.(…)”Dat collega’s van [geïntimeerde] ook daadwerkelijk te kennen hebben gegeven zich onveilig te voelen, is niet gesteld en blijkt ook niet uit deze verklaring. Dit volgt evenmin uit het door Werkom in het geding gebrachte briefje, waarin met de hand is geschreven “
Ik werd onder druk gezet door [geïntimeerde] ik wou niet tekenen (…).”, aangezien dit briefje anoniem is en ongedateerd. Werkom heeft van haar stelling ook geen bewijs aangeboden. Dat de leidinggevende(n) stellen zich onveilig te hebben gevoeld, is weliswaar ernstig maar vormt, mede gelet op de overige relevante omstandigheden, onvoldoende grond om beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van 7:686 BW te rechtvaardigen, te minder omdat concrete aanwijzingen dat hun veiligheid daadwerkelijk in het geding is (geweest), ontbreken.