In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 mei 2019, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling van zijn toenmalige partner. De mishandeling vond plaats op 2 september 2018, waarbij de verdachte de aangeefster heeft geduwd en haar bij de hals, nek en kaken heeft vastgepakt. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat zij inconsistent was in haar verklaringen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen de aangifte ondersteunen en dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat het letsel was veroorzaakt door ruige seks in plaats van mishandeling.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. In hoger beroep heeft het hof de taakstraf verlaagd naar 30 uren en de voorwaardelijke gevangenisstraf opgeheven, omdat de verdachte zijn leven op orde leek te hebben en geen aanwijzingen voor agressieproblematiek aanwezig waren. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die € 523,47 bedraagt, beoordeeld. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade vastgesteld op € 250,00 en de materiële schade op € 73,47, wat resulteert in een totale toewijzing van € 323,47, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan.