ECLI:NL:GHAMS:2020:3208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
23-000888-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een slaapkamerraam in huurwoning met gebruik van een breekijzer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor vernieling. De tenlastelegging betrof het opzettelijk vernielen van een slaapkamerraam van een huurwoning in Zaandam op 1 januari 2016. De verdachte had, omdat hij zijn sleutels niet bij zich had, met een breekijzer het raam ingeslagen, wat leidde tot overlast voor omwonenden en de woningbouwvereniging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten had gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte wel bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde feit had begaan, namelijk het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van het raam. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 200,- of vier dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de financiële situatie van de verdachte. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000888-18
datum uitspraak: 27 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-700135-16 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2019 en 13 november 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, gedurende de voor nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen armbanden en/of een ring en/of horloges en/of kettingen en/of andere sierraden, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of dat (die) weg te nemen goed(eren) onder zijn (hun) bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar de woning aan de [adres 2] is/zijn gegaan en/of een raam van die woning heeft/hebben ingeslagen en/of die woning (via dat raam) is/zijn binnengegaan en die woning heeft/hebben doorzocht, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair
hij, op 1 januari 2016 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ra(a)m(en), in elk geval enig goed, dat geheel of gedeeltelijk toebehoorde aan een ander, te weten [woningbouw] (woningbouwvereniging), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2016 te Zaandam opzettelijk en wederrechtelijk een raam dat toebehoorde aan een ander, te weten [woningbouw] (woningbouwvereniging), heeft vernield.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft midden in de nacht, omdat hij zijn sleutels van de woning van zijn vriendin niet bij zich had, met een breekijzer een slaapkamerraam van die woning ingeslagen om binnen te komen. Een omwonende dacht hierdoor dat er werd ingebroken en heeft de politie gealarmeerd. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen overlast veroorzaakt voor zijn vriendin, de omwonenden en de woningbouwvereniging, maar ook laten blijken weinig respect te hebben voor eigendommen van een ander en hij heeft de woningbouwvereniging voor de kosten laten opdraaien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 november 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld waaronder voor vernieling, hetgeen in zijn nadeel wordt meegewogen.
De verdediging heeft toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepleit. De raadsman heeft daartoe enerzijds gewezen op het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep op 9 maart 2018 en de behandeling ter zitting op 13 november 2020, waarbij de omstandigheid dat de behandeling van de zaak in hoger beroep in 2019 is aangehouden teneinde de woningbouwvereniging in kennis te stellen van de gewijzigde tenlastelegging niet ten nadele van de verdachte dient te komen. Anderzijds heeft de raadsman gesteld dat het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt gering is; hij heeft destijds in beschonken toestand een verkeerde keuze gemaakt. Tevens heeft de raadsman op de beperkte financiële mogelijkheden van de verdachte gewezen.
Het hof ziet, vanwege de ernst en de omstandigheden van het feit, onvoldoende aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar zal gelet op de op te leggen straf volstaan met de constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarbij heeft het hof ook de financiële positie van de verdachte betrokken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordig-heid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2020.
Mr. Van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

[…]

[…]

[…]