ECLI:NL:GHAMS:2020:3145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
23-000162-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot schuldwitwassen na herhaalde acceptatie van contante betalingen zonder verificatie van herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, was eerder veroordeeld voor schuldwitwassen en heeft opnieuw contante betalingen geaccepteerd zonder de herkomst van deze gelden te verifiëren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van een totaalbedrag van € 12.000, dat zij heeft verworven in de periode van 1 november 2015 tot en met 20 juli 2016. De verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf, gezien haar eerdere veroordeling en de omstandigheden rondom de betalingen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, evenals een taakstraf van 150 uren. De beslissing om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, is afhankelijk van het gedrag van de verdachte tijdens de proeftijd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een korting op de taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000162-19
datum uitspraak: 17 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-729065-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 20 juli 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (van) een of meer geldbedragen, in elk geval (van) een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 20.000,- EURO (zijnde de ontvangen borgsom en/of huursom betreffende [adres 2]), in elk geval (van) enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen is dat
a. het contante geld waarmee [naam] de borg en de huur heeft betaald van misdrijf afkomstig is, en:
b. de verdachte dit wist, althans redelijkerwijs had behoren te vermoeden.
Ad a.
[naam] heeft bij de politie verklaard dat hij begin augustus 2015 met ongeveer € 10.000,- aan contanten naar Nederland is gekomen en dat hij van dit geld zijn woning en zijn levensonderhoud heeft bekostigd.
Het bedrag van € 10.000,- is volgens zijn verklaring legaal geld, afkomstig uit besparingen en de verkoop van een auto (Mazda 6). Naar de juistheid van deze verklaring is geen onderzoek ingesteld. Nu niet is komen vast te staan dat deze verklaring onjuist is, moet van de juistheid worden uitgegaan. Van dit geld kan de borg (€ 2.000,-) en de huur (€ 2.000,- per maand) over drie maanden (augustus, september en oktober 2015) zijn voldaan, waarbij dan nog € 2.000,- kan zijn besteed aan zijn levensonderhoud in die periode. Voor het overige heeft [naam] geen verklaring gegeven voor de uitgaven. Van enige legale inkomsten waaruit deze kunnen zijn bekostigd is niet gebleken. Wel is tijdens een doorzoeking van de woning op 2 mei 2016 onder meer een vuurwapen, een vals paspoort en 991 gram cocaïne aangetroffen, hetgeen wijst op drugshandel. Het kan dan ook niet anders dan dat de contante bedragen, waarmee de huur met ingang van november 2015 is voldaan, afkomstig zijn uit misdrijf. Dit betreft aldus de huur van november tot en met april 2016, dus (6 x € 2.000,- =) € 12.000.
Ad b.
De verdachte verhuurde al jarenlang verschillende woningen in Amsterdam. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2015 is zij veroordeeld wegens onder meer, kort gezegd, schuldwitwassen van huurpenningen, borgsommen en bemiddelingsprovisies. Zij wist dus dat zij uiterst voorzichtig moest zijn met het aannemen van contante geldbedragen en in voorkomend geval een onderzoek moest instellen naar de herkomst. Het vonnis was ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen weliswaar niet onherroepelijk, maar dat doet aan de bewustheid die de verdachte van de regelgeving moet hebben gehad niet af. Toch heeft de verdachte een huurovereenkomst gesloten met [naam] en contante betalingen voor borg en huur geaccepteerd, zonder dat hij enige verifieerbare informatie over de herkomst van de geldbedragen had verschaft. De verdachte heeft wel verklaard dat zij [naam] herhaaldelijk om stukken omtrent de herkomst van de contante gelden heeft gevraagd, maar dat neemt niet weg dat zij de contante betalingen is blijven accepteren toen die stukken uitbleven. Daarmee heeft zij redelijkerwijs moeten vermoeden dat de betalingen uit misdrijf afkomstig zijn.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van (schuld)witwassen in de periode tot 1 november 2015, omdat niet bewezen is dat de in die periode door haar ontvangen gelden afkomstig waren uit misdrijf. Voor het overige is het ten laste gelegde bewezen als hierna te vermelden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2015 tot en met 20 juli 2016 te Amsterdam, geldbedragen van in totaal € 12.000, zijnde de huur betreffende de [adres 2], heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof neemt uit het bestreden vonnis de bewijsmiddelen 1 tot en met 6 over. Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in die bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft oplegging van een taakstraf bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een geldbedrag in contanten van in totaal € 12.000. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Hoewel de verdachte gewaarschuwd was door de tegen haar lopende eerdere strafzaak, heeft zij opnieuw contante gelden geaccepteerd zonder zich ervan te vergewissen dat zij een legale herkomst hadden. Dit is de verdachte aan te rekenen.
Anderzijds is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte haar bedrijfsvoering aanzienlijk heeft beperkt. Waar zij zich voorheen bezighield met de commerciële verhuur van woonruimte, beheert zij nu woonruimte op kleine schaal. Naar het hof begrijpt is zij hiertoe overgegaan om risico’s als zich in deze zaak hebben voorgedaan te beperken.
Het hof stelt tot slot vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Hierdoor is inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. In hoger beroep is de zaak met meer voortvarendheid behandeld, waardoor de duur van de totale behandeling, uitgaande van twee jaren per instantie, de redelijke termijn slechts in beperkte mate overschrijdt. In verband daarmee zal het hof op de anders op te leggen werkstraf van 160 uren een korting van 10 uren toepassen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 420quatr van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. P.C. Römer en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2020.
mr. Greven is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]