Op 17 november 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 december 2017 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van hennepplanten en het opzettelijk aanwezig hebben van 280 gram henneptoppen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De verdachte, geboren in Servië in 1968, had eerder al twee veroordelingen voor Opiumwetdelicten.
Tijdens de behandeling in hoger beroep op 3 november 2020 heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van vier maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf, verwijzend naar de kwetsbaarheid van de verdachte en de lange duur van de procedure. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen en heeft besloten de opgelegde straf te bevestigen, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling in hoger beroep met ongeveer een jaar is overschreden. Daarom heeft het hof de gevangenisstraf verlaagd van 24 weken naar 21 weken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 weken, waarvan een gedeelte niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.