ECLI:NL:GHAMS:2020:309
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Partneralimentatie en verdeling; verdiencapaciteit vrouw voor de bepaling van de aanvullende behoefte
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin haar partneralimentatie is vastgesteld op € 513,- bruto per maand. De vrouw is van mening dat deze beslissing onterecht is en verzoekt het hof om de partneralimentatie te verhogen naar € 2.000,- per maand. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van het punt over een lening van € 4.000,- die hij aan zijn vader zou moeten terugbetalen.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De vrouw heeft gedurende het huwelijk niet of nauwelijks gewerkt en heeft te maken met diverse psychische en medische problemen die haar verdiencapaciteit beperken. De man betwist echter dat de vrouw niet in staat is om te werken en stelt dat zij een hogere verdiencapaciteit heeft dan zij zelf aangeeft. Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 1.418,- per maand, die de man kan voldoen. De man heeft een belastbaar inkomen van € 62.000,- per jaar en het hof heeft zijn draagkracht vastgesteld op basis van zijn woonlasten en andere verplichtingen.
De beslissing van het hof is dat de man aan de vrouw met ingang van 11 juli 2019 een uitkering tot levensonderhoud van € 1.418,- per maand moet betalen. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bekrachtigd, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is gegeven op 4 februari 2020 en is openbaar uitgesproken.