ECLI:NL:GHAMS:2020:3086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
200.272.774/01 en 200.272.775/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en alimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, inzake de omgangsregeling en alimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in 2014 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben, zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 oktober 2019, waarbij de echtscheiding is uitgesproken en de alimentatie is vastgesteld. De man verzoekt om een lagere kinderbijdrage en een zorgregeling, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2020 hebben partijen en de Raad voor de Kinderbescherming hun standpunten toegelicht. Het hof heeft besloten om een gezag- en omgangsonderzoek te laten uitvoeren door de raad, om te bepalen welke zorgregeling het beste aansluit bij de belangen van de kinderen. In afwachting van dit onderzoek heeft het hof een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, waarbij de man één keer per week contact heeft met de kinderen bij de vrouw thuis.

Wat betreft de alimentatie heeft het hof de verzoeken van partijen in overweging genomen en besloten dat de man € 100,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw, met ingang van 1 december 2020. De jaarlijkse indexatie van deze bijdrage zal voor het eerst plaatsvinden op 1 januari 2022. De man heeft ook verzocht om de partnerbijdrage te vernietigen, wat door de vrouw is ingetrokken. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de partnerbijdrage en de kinderbijdrage opnieuw vastgesteld. De verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap is ook in onderling overleg geregeld, waarbij partijen ieder hun inboedelgoederen en privérekeningen behouden. De beschikking is op 17 november 2020 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.272.774/01 en 200.272.775/01
Zaaknummer rechtbank: C15/290250 / FA RK 19-3578
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 november 2020 inzake
De zaak met zaaknummer 200.272.774/01:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.A.R. Seen te Noord-Scharwoude,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te Hoorn.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
En in de zaak met zaaknummer 200.272.775/01:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.A.R. Seen te Noord-Scharwoude,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te Hoorn.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 23 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

2.1
De man is in beide zaken op 21 januari 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 23 oktober 2019.
2.2
De vrouw heeft op 10 maart 2020 een verweerschrift in beide zaken ingediend, tevens houdende incidenteel hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.272.775/01.
2.3
De man heeft op 20 april 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend (zaaknummer 200.272.775/01).
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 oktober 2020 met bijlagen (producties 15 t/m 22), ingekomen op 13 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 oktober 2020 met bijlagen, ingekomen op 15 oktober 2020 (producties 15a, 16a en 17 t/m 25);
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 oktober 2020 met een bijlage (productie 19 opnieuw), ingekomen op 16 oktober 2020.
2.5
De mondelinge behandeling heeft in beide zaken op 28 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevr. D.M. van Dijk.
Mr. Seen en mr. Boukens hebben beiden ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.6
Nadien zijn bij het hof nog de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 oktober 2020, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 oktober 2020, ingekomen op dezelfde datum.

3.De feiten in beide zaken

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [gemeente] . Het huwelijk is op 13 februari 2020 ontbonden door inschrijving van de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 23 oktober 2019, waarbij (onder andere) de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2018 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] (hierna samen ook: de kinderen). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 24 juli 2019 is, nadat partijen hierover overeenstemming hebben bereikt, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen en dat de man aan de vrouw een bijdrage moet betalen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen van € 100,- per maand, met ingang van 1 augustus 2019, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.5
Ter zitting van de rechtbank in kort geding op 11 augustus 2020, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man met ingang van 1 juli 2020 aan de vrouw ter zake van de kinderalimentatie een bedrag zal betalen van € 119,- per maand. Deze afspraak geldt totdat het hof uitspraak heeft gedaan. Als het hof de kinderalimentatie met terugwerkende kracht lager dan een bedrag van € 119,- per maand vaststelt, zal de vrouw geen verplichting hebben tot terugbetaling. Als het hof de kinderalimentatie met terugwerkende kracht hoger dan een bedrag van € 119,- per maand vaststelt, zal de man het aanvullende bedrag aan de vrouw betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw, bepaald dat:
- de man € 250,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderbijdrage), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man € 750,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Daarnaast is de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, op verzoek van de vrouw, als volgt vastgesteld:
- aan de man wordt toebedeeld: de televisie, het bed en zijn stoel. De overige inboedelgoederen worden aan de vrouw toebedeeld;
- ieder behoudt zijn/haar privérekening, waarbij het positieve saldo op de peildatum bij helfte wordt verdeeld. Een negatief saldo wordt gedragen door degene op wiens naam de privérekening staat. De en/of rekening is al opgeheven;
- de man heeft € 933,- van de spaarrekening van [kind 1] afgehaald. Hij dient dit terug te storten op de rekening van [kind 1] ;
- de nieuwste auto wordt toebedeeld aan de man en de andere auto aan de vrouw. De waarden van de auto’s dienen over en weer te worden verrekend, waarna de man een – nog nader vast te stellen – bedrag aan de vrouw dient te voldoen;
- de schulden bij Klaverblad verzekeringen, Monuta, Wehkamp en de gemeentelijke belastingen komen voor rekening van partijen. Ieder draagt de helft. De overige schulden, waaronder in ieder geval: schuld bij een advocaat (van de man), huurschuld, schuld telefoonabonnement, schuld wegenbelasting, schuld energie en schuld UWV, Zalando en Ziggo komen volledig voor rekening van de man. De man dient voor volledige aflossing zorg te dragen;
- de man dient het telefoonabonnement bij Vodafone op zijn naam te zetten binnen twee dagen na betekening van de beschikking.
In de zaak met zaaknummer 200.272.774/01:
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat de man € 14,- per kind per maand, dan wel een bijdrage in goede justitie te bepalen, zal betalen aan de vrouw als kinderbijdrage, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bij wege van zelfstandig verzoek te bepalen dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend 09.00 uur tot zondagavond 19.00 uur (na het avondeten) bij de man verblijven, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, althans een regeling te bepalen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, dan wel ten aanzien van het zelfstandig verzoek de raad te verzoeken een onderzoek uit te voeren en advies te geven over de vraag of en, zo ja, welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is, dan wel te bepalen dat één keer per week voor de duur van twee uren, dan wel een door het hof te bepalen duur, begeleide omgang kan plaatsvinden tussen de man en de kinderen, inhoudende dat de begeleiding uitgevoerd zal worden door een daartoe bevoegde hulpinstantie.
In de zaak met zaaknummer 200.272.775/01:
4.4
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast te stellen:
- de inboedel is verdeeld. Ieder behoudt de inboedelgoederen die hij/zij in zijn/haar bezit heeft;
- ieder behoudt zijn/haar privérekening en het daarbij behorende saldo. De en/of rekening is al opgeheven;
- de auto met kenteken [kentekennummer 1] zal aan de man worden toebedeeld en de auto met kenteken [kentekennummer 2] zal aan de vrouw worden toebedeeld;
- partijen zijn beiden voor de helft draagplichtig, naar het hof begrijpt, voor de volgende schulden:
Monuta op 19 juni 2019 ad € 20,33;
gemeentelijke belastingen op 24 mei 2019 ad € 388,20;
waterschapsbelasting op 1 juni 2019 ad € 247,48;
huurschuld op 16 juli 2019 ad € 5.078,64;
energie in mei 2019 ad € 374,-;
PWN op 16 juni 2019 ad € 64,-;
Belastingdienst ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting voor personenauto met kenteken [kentekennummer 2] op 4 juli 2019 ad € 147,-;
Ziggo op 29 mei 2019 ad € 218,50;
- de vrouw is in de onderlinge verhouding geheel draagplichtig voor de schuld bij Wehkamp;
- de vrouw dient binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag aan de man te voldoen van € 47,50 in verband met de door hem volledig voldane huwelijkse schuld bij de Belastingdienst ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting voor de auto met kenteken [kentekennummer 3] op 23 april 2019 ad € 95,-.
4.5
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
4.6
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de man in de onderlinge verhouding geheel draagplichtig is voor de schuld bij PWN;
- de man binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag aan de vrouw dient te voldoen van € 137,24, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, vanwege de door de vrouw volledig voldane huwelijkse schuld bij HHNK;
- de man binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag aan de vrouw dient te voldoen van primair € 218,50, dan wel subsidiair € 109,25, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, vanwege de door de vrouw volledig voldane huwelijkse schuld bij Ziggo;
- de man binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag aan de vrouw dient te voldoen van € 194,10, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, vanwege de door de vrouw volledig voldane huwelijkse schuld inzake de gemeentelijke belastingen.
4.7
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.272.774/01:
Zorgregeling
5.1
Allereerst dient het hof (ambtshalve) te beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn zelfstandig verzoek een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man, die in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd en geen zelfstandige verzoeken heeft gedaan, ingevolge artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan doen. De man is van mening dat zijn verzoek een nevenvoorziening betreft, die voor het eerst in hoger beroep mag worden verzocht.
5.2
Het hof overweegt als volgt. In de – in zoverre niet bestreden – beschikking van de rechtbank van 23 oktober 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is in deze – in zoverre wel bestreden – beschikking beslist op de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de kinder- en partnerbijdrage en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap. De man heeft in eerste aanleg weliswaar geen verweer gevoerd en geen zelfstandige verzoeken gedaan, doch ingevolge hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 23 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0201), met name rechtsoverweging 3.4, kan een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv ook in hoger beroep voor het eerst worden gedaan. Het hof zal de man derhalve ontvankelijk verklaren in zijn zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling.
5.3
Vervolgens ligt aan het hof voor de vraag of een zorgregeling tussen de man en de kinderen moet worden vastgesteld. De man betoogt – kort gezegd – dat het in het belang van de kinderen is om frequent contact met hun vader te hebben. De vrouw is – kort gezegd – van mening dat er wel contact tussen de man en de kinderen moet zijn, maar dat dit alleen bij haar thuis kan plaatsvinden.
5.4
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen te kennen gegeven te kunnen instemmen met het aldaar gegeven advies van de raad om een gezag- en omgangsonderzoek te verrichten vanwege de naar voren gekomen vragen en zorgen over een veilige zorgregeling tussen de man en de kinderen. Het hof neemt dit advies van de raad over en zal de raad verzoeken om een gezag- en omgangsonderzoek naar de vraag welke zorgregeling het beste aansluit bij de belangen en behoeften van de kinderen. In afwachting van het rapport met advies van de raad zal het hof de behandeling van de zaak omtrent de zorgregeling pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden.
5.5
In dit verband hebben partijen ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over een tijdelijke zorgregeling, inhoudende dat er, tot nader wordt beslist, één keer per week contact is tussen de man en de kinderen bij de vrouw thuis, waarbij dit de ene week op zondag van 8.45 uur tot 13.00 uur zal plaatsvinden en de andere week op zaterdag van 8.45 uur tot 13.00 uur. Deze regeling zal aanvangen op zondag 1 november 2020. Partijen hebben verzocht dit vast te leggen. Het hof komt hetgeen partijen zijn overeengekomen niet als strijdig met het belang van de kinderen voor en zal dienovereenkomstig beslissen.
Kinderbijdrage
5.6
Uit de na de zitting ingekomen journaalberichten van 29 oktober 2020 en 30 oktober 2020 (zie hierboven onder 2.6) leidt het hof af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage. Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 december 2020 een kinderbijdrage van € 100,- per kind per maand aan de vrouw zal voldoen, waarbij de jaarlijkse indexatie voor het eerst op 1 januari 2022 zal plaatsvinden.
5.7
Partijen hebben hun verzoeken wat betreft de kinderbijdrage gewijzigd overeenkomstig hetgeen zij zijn overeengekomen, dan wel hebben hun verzoeken ingetrokken en eenparig verzocht bovengenoemde gemaakte afspraken vast te leggen in een beschikking. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Partnerbijdrage
5.8
De man heeft verzocht de door de rechtbank vastgestelde partnerbijdrage te vernietigen. Uit het verweerschrift van de vrouw volgt dat zij haar verzoek om een partnerbijdrage heeft ingetrokken. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarbij een door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage is vastgesteld.
In de zaak met zaaknummer 200.272.775/01:
Verdeling
5.9
Uit het verweerschrift van de vrouw volgt dat zij haar verzoek ten aanzien van het bedrag van € 933,- van de spaarrekening van [kind 1] heeft ingetrokken. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man een bedrag op de spaarrekening van [kind 1] moet terugstorten.
5.1
Voorts hebben partijen ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap. Zij zijn het navolgende overeengekomen:
- de inboedel is in onderling overleg verdeeld. Ieder behoudt de inboedelgoederen die hij/zij in zijn/haar bezit heeft, zonder dat een nadere verrekening zal plaatsvinden;
- ieder behoudt zijn/haar privérekening en het daarbij behorende saldo. Er dient niets meer te worden verrekend. De en/of rekening is al opgeheven;
- de auto’s zijn in onderling overleg verdeeld. De waarden van de auto’s behoeven over en weer niet te worden verrekend;
- partijen dragen ieder de helft van de huurschuld ad € 5.078,64. Beide partijen hebben hiertoe een regeling gesloten met de deurwaarder/verhuurder;
- voor wat betreft de overige schulden neemt ieder het door hem/haar betaalde voor zijn/haar rekening. Partijen hebben in dit verband over een weer niets meer van elkaar te vorderen;
- eventuele nog openstaande facturen worden betaald door degene op wiens naam de factuur staat.
5.11
Partijen hebben hun verzoeken wat betreft de verdeling gewijzigd overeenkomstig hetgeen zij zijn overeengekomen, dan wel hebben hun verzoeken ingetrokken en eenparig verzocht bovengenoemde gemaakte afspraken vast te leggen in een beschikking, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.272.774/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de daarin vastgestelde kinder- en partnerbijdrage, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man € 100,- (zegge: honderd euro) per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 1 december 2020, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, waarbij de jaarlijkse indexatie voor het eerst zal plaatsvinden op 1 januari 2022;
verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vraag welke zorgregeling het beste aansluit bij de belangen en de behoeften van de kinderen;
verzoekt de raad vóór 2 mei 2021 omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof en houdt de behandeling over de zorgregeling tot die datum pro forma aan;
stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende tijdelijke zorgregeling vast:
- er is, met ingang van zondag 1 november 2020, één keer per week contact tussen de man en de kinderen bij de vrouw thuis, waarbij dit de ene week op zondag van 8.45 uur tot 13.00 uur plaatsvindt en de andere week op zaterdag van 8.45 uur tot 13.00 uur;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing ter zake de kinderalimentatie en de tijdelijke zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de raad tegen een nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de zorgregeling aan;
in de zaak met zaaknummer 200.272.775/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de daarin vastgestelde verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen -, en opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
- de inboedel is in onderling overleg verdeeld. Ieder behoudt de inboedelgoederen die hij/zij in zijn/haar bezit heeft, zonder dat nadere verrekening zal plaatsvinden;
- ieder behoudt zijn/haar privérekening en het daarbij behorende saldo. Er dient niets meer te worden verrekend. De en/of rekening is al opgeheven;
- de auto’s zijn in onderling overleg verdeeld. De waarden van de auto’s behoeven over en weer niet te worden verrekend;
- partijen dragen ieder de helft van de huurschuld ad € 5.078,64. Beide partijen hebben hiertoe een regeling gesloten met de deurwaarder/verhuurder;
- voor wat betreft de overige schulden neemt ieder het door hem/haar betaalde voor zijn/haar rekening. Partijen hebben in dit verband over een weer niets meer van elkaar te vorderen;
- eventuele nog openstaande facturen worden betaald door degene op wiens naam de factuur staat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. W.F. Groos en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 17 november 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.