ECLI:NL:GHAMS:2020:3057
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind A] en [kind B]. De moeder van de kinderen heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de kinderen niet in Nederland hun hoofdverblijf hebben. Het hof oordeelt echter dat de kinderen, ondanks hun zwervende bestaan, hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden op het moment dat de zaak aanhangig werd gemaakt. Het hof bevestigt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zaak.
Het hof beoordeelt vervolgens de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder stelt dat de kinderen ten onrechte onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst, en biedt bewijs aan ter ondersteuning van haar stelling. Het hof overweegt dat de kinderen in een zorgelijke toestand zijn aangetroffen en dat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling. De GI heeft aangegeven dat hulpverlening noodzakelijk is, en het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.
In de tweede zaak verzoekt de moeder om voorlopige voorzieningen, waaronder de terugplaatsing van de kinderen. Het hof wijst deze verzoeken af, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels is verlengd en de eerdere beslissing rechtmatig is geweest. De beschikking is op 10 november 2020 uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.