ECLI:NL:GHAMS:2020:3054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.255.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het gezag van een minderjarige, geboren in 2014, tussen de man en de vrouw, die in een eerdere beschikking door de rechtbank Noord-Holland was vastgesteld. De man, die in detentie zat, had verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de vrouw verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar eenhoofdig gezag te verlenen. Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige is uitgebreid van begeleide naar onbegeleide omgang, waarbij de minderjarige om de twee weken een weekend bij de man verblijft. De vrouw heeft ingestemd met deze regeling, maar het hof heeft de beslissing over het eenhoofdig gezag aanhouden, omdat de communicatie tussen de ouders nog broos is en de man recentelijk met verslavingsproblematiek heeft geworsteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze een omgangsregeling vaststelde en heeft een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige om de twee weken een weekend samen doorbrengen. De beslissing over het gezag is aangehouden tot een pro forma zitting op 2 mei 2021, waarbij partijen worden verzocht om de laatste stand van zaken te rapporteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.255.429/01
zaaknummer rechtbank: C/15/273842 / FA RK 18-2608
beschikking van de meervoudige kamer van 10 november 2020 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Alkmaar (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 28 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 28 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 28 november 2018.
2.2
De vrouw heeft op 6 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 april 2019 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 september 2019 met bijlagen, ingekomen op 18 september 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 september 2019 met bijlagen, ingekomen op 23 september 2019;
- een brief van de jeugd- en gezinscoach, ingekomen op 20 september 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2019 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft een raadsonderzoek gelast en de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek. Gelijktijdig is de zaak met zaaknummer 200.248.980/01 behandeld. Het hof heeft bij beschikking van 12 november 2019 bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 25,- per maand moet betalen met ingang van 1 oktober 2019.
2.5
Op 26 maart 2020 is ingekomen een rapportage van de raad van 24 maart 2020.
2.6
Voorts zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 september 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 september 2020 met bijlagen, ingekomen op 25 september 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 september 2020 met bijlage, ingekomen op 1 oktober 2020.
2.7
De nadere mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. M.J.N. Koek, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. Z. Taspinar;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.M. Planting;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben (vanaf 2007 met onderbrekingen) tot begin april 2018 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De man heeft [de minderjarige] erkend en [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
De man is recent opnieuw vader geworden van een dochter, geboren [in] 2020 uit een andere relatie.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 12 mei 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] beëindigd en is bepaald dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
Verder is bepaald dat de man eens per maand begeleide omgang zal hebben met [de minderjarige] en dat deze omgang zo veel mogelijk zal plaatsvinden op de door de penitentiaire inrichting verzorgde ouder-kinddagen. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw de man het recht op omgang te ontzeggen en op het verzoek van de man een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de man in zijn detentieperiode een keer per week omgang heeft met [de minderjarige] en vanaf het moment dat hij niet meer gedetineerd is een co-ouderschapregeling vast te stellen, in die zin dat [de minderjarige] de helft van de tijd bij hem is.
Tot slot is een wekelijkse belregeling vastgesteld en is aan de vrouw een tweemaandelijkse informatieverplichting opgelegd.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de vrouw met betrekking tot het gezag over [de minderjarige] alsnog af te wijzen en een zorg- cq omgangsregeling te bepalen tussen hem en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten.
4.3
De vrouw verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
5.1
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 5 oktober 2020 blijkt dat de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] met behulp van het Omgangshuis is uitgebreid van een begeleide omgangsregeling naar een onbegeleide omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] een weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur per twee weken bij de man verblijft. Omdat de relatie van de man is beëindigd en hij momenteel geen eigen woning heeft, vindt de omgang plaats in de woning van de vrouw, waarbij de vrouw dat weekend elders verblijft. Partijen zijn het eens dat de vakanties bij helfte verdeeld zullen worden, zodra de man een eigen woning heeft. Tot die tijd is de vrouw bereid om [de minderjarige] in de vakanties op te vangen. Deze omgangsregeling kan in onderling overleg tussen partijen verder worden uitgebreid. Partijen hebben hun afspraken in een ouderschapsplan neergelegd dat in afwachting van deze procedure door hen zal worden ondertekend.
Ter zitting van 5 oktober 2020 hebben partijen hun verzoeken ten aanzien van de omgang gewijzigd, aldus dat zij thans verzoeken overeenkomstig voornoemde overeengekomen huidige omgangsregeling te beslissen. Gelet op dit gezamenlijk verzoek van partijen zal het hof de verzoeken toewijzen en dienovereenkomstig beslissen. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
Gezag
5.2
Aan de orde is verder de vraag of de vrouw met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] moet worden belast, zoals de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft gedaan.
5.3
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
De man stelt dat niet wordt voldaan aan de gronden van artikel 1:253n BW en dat de rechtbank zich teveel heeft laten leiden door de stellingen van de vrouw, die zij niet heeft onderbouwd en die de man heeft weersproken. De man heeft altijd een betrokken rol in het leven van [de minderjarige] gehad. De gezamenlijke gezagsoefening heeft niet eerder tot problemen geleid en partijen zijn in staat tot gezamenlijk overleg. Primair verzoekt de man het inleidend verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen en subsidiair verzoekt hij de beslissing aan te houden.
5.5
De vrouw voert aan dat de man met dusdanige verslavingsproblematiek en psychische problemen (suïcidepoging) worstelt, dat partijen niet samen in staat zijn beslissingen over [de minderjarige] te nemen. In eerste aanleg heeft de vrouw die stelling onderbouwd met het recente strafdossier van de man. Toen de vrouw hulpverlening wilde inschakelen voor [de minderjarige] , was dat lastig omdat de toestemming van de man nodig was en hij slecht bereikbaar was. De vrouw verzoekt het eenhoofdig gezag daarom te bekrachtigen. Als partijen in staat blijken om de huidige stijgende lijn voort te zetten, is de vrouw bereid mee te werken aan het herstel van het gezamenlijk gezag.
5.6
De raad adviseert de beslissing op het verzoek van de man ten aanzien van het gezag aan te houden voor de duur van zes maanden. De raad heeft gezamenlijk gezag overwogen, maar vindt dat op dit moment nog niet aan de orde. De positieve veranderingen in het leven van de man zijn nog pril en hij zit nog in zijn proeftijd. Bovendien is nog onduidelijk wat de gewijzigde omstandigheden bij de man gaan betekenen in het dagelijks leven. Daarbij hoopt de raad dat een ondertoezichtstelling gaat leiden tot een blijvende verandering in de samenwerking van de ouders en een stabiele omgang tussen de man en [de minderjarige] . Beide ouders zullen tijdens deze periode moeten laten zien dat zij de juiste keuzes maken in het belang van [de minderjarige] . Wanneer dit het geval is zou het belasten van beide ouders met het gezag een logische vervolgstap zijn, aldus de raad.
5.7
Ook de GI adviseert de beslissing over het gezag aan te houden voor de duur van zes maanden, omdat de positieve lijn nog te pril is. Sinds de ondertoezichtstelling hebben de ouders hele grote stappen gemaakt, maar het is volgens de GI goed om te kijken of dit van blijvende aard is.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de man in het verleden gedetineerd was en dat bij hem sprake is geweest van verslavingsproblematiek wat veel spanningen en wantrouwen meebracht tussen de ouders en van grote invloed is geweest op de opvoedsituatie van [de minderjarige] . De man heeft de afgelopen periode hard gewerkt om zijn leven op de rit te krijgen en partijen hebben zich samen met behulp van het Omgangshuis ingezet om de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] uit te breiden naar een onbegeleide weekendregeling. De man heeft op 19 maart 2020 opnieuw een dochter gekregen, maar de relatie met de moeder van deze dochter is sinds kort beëindigd. Hierdoor heeft de man thans geen eigen woning. Bovendien is de man sinds hij uit detentie is, twee keer teruggevallen in zijn verslaving, waarvan de laatste keer anderhalve week voor de zitting. Positief is dat de man op dat moment zelf hulp heeft ingeschakeld. Ook is gebleken dat de communicatie tussen de ouders inmiddels is verbeterd. Zij zijn in staat om afspraken met elkaar maken over de uitvoering van de omgangsregeling en de omgangsweekenden verlopen positief. De vrouw heeft ter zitting evenwel verklaard dat de verbetering in hun communicatie nog broos is en dat het vertrouwen daarin, en het vertrouwen in de man, nog moet groeien.
Zowel de GI, als de raad en de vrouw zien mogelijkheden voor gezamenlijk gezag in de toekomst, maar op dit moment vinden zij de positieve veranderingen in het leven van de man en de onderlinge communicatie nog erg pril. Het hof zal de raad en de GI volgen in hun advies de beslissing voor een half jaar aan te houden. Hoewel duidelijk is geworden dat de communicatie tussen de ouders inmiddels is verbeterd, is deze verbetering nog pril. Ook wordt in de huidige situatie nog steeds veel van (het aanpassingsvermogen van) de vrouw gevraagd, waardoor haar vertrouwen in de man nog niet voldoende heeft kunnen groeien en is gegroeid. Het hof is van oordeel dat op dit moment nog niet voldoende aannemelijk is geworden dat de ouders op dit moment al in staat zijn om samen adequaat te communiceren over andere zaken dan de (uitvoering van de) omgangsregeling en dat zij de noodzakelijke beslissingen in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Omdat de inschatting van alle partijen is dat zij hiertoe mogelijk op korte termijn wel in staat zullen zijn, zal het hof de beslissing over het gezag aanhouden tot na te noemen pro forma datum in afwachting van het bericht van partijen over de laatste stand van zaken en hun standpunt ten aanzien van het gezag.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een omgangsregeling is vastgesteld inhoudende dat de man eens per maand begeleide omgang zal hebben met [de minderjarige] en dat deze omgang zo veel mogelijk zal plaatsvinden op de door de penitentiaire inrichting verzorgde ouder-kinddagen. en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man en [de minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur omgang met elkaar hebben, alsmede, zodra de man over een eigen woning beschikt, de helft van de vakanties en feestdagen, welke omgangsregeling in onderling overleg verder uitgebreid kan worden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag pro forma aan tot
zondag 2 mei 2021;
verzoekt partijen vóór 2 mei 2021 het hof schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en hun standpunten ten aanzien van het gezag;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 10 november 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.