Het hof zal eerst de vraag beoordelen of de vrouw behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud. Ten aanzien van haar financiële omstandigheden is het volgende gebleken. De vrouw, geboren [in] 1969, voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [de onderneming] . Blijkens haar aangifte IB 2018 bedroegen haar privé-onttrekkingen in dat jaar € 11.205,-.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat haar inkomsten € 1.372,- netto per maand bedragen inclusief huur- en zorgtoeslag, terwijl haar vaste lasten (zoals haar huur en haar premie zorgverzekering) € 1.282,- per maand bedragen.
Bij de nagekomen stukken van de vrouw bevindt zich een overzicht van haar uitgaves (inclusief vaste lasten), van in totaal € 2.248,- per maand. Bij die uitgaves staan echter ook kosten vermeld die verband houden met haar onderneming, te weten parkeerkosten voor werk van € 95,- per maand, kosten van werkspullen van € 125,- per maand en BTW van € 270,- per maand. Bovendien heeft de vrouw huishoudgeld voor drie personen gerekend (van € 100,- per week). Nu voornoemd overzicht een overzicht zou moeten zijn van uitsluitend haar persoonlijke kosten, hoort huishoudgeld in verband met haar (meerderjarige) kinderen daarin niet thuis. Evenmin dient rekening te worden gehouden met nutsvoorzieningen voor zover die worden verstrekt aan drie personen. De vrouw heeft bijvoorbeeld € 200,- per maand aan gas en licht opgevoerd (waarbij zij opmerkt dat dit bedrag naar beneden zal worden bijgesteld), hetgeen een relatief hoog bedrag is voor één persoon.
Wanneer het overzicht van de vrouw wordt gecorrigeerd aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen, ligt het totaal aan kosten dat de vrouw maandelijks heeft zo dichtbij de door haar gestelde totale inkomsten van € 1.372,- netto per maand, dat het hof tot de conclusie komt dat de vrouw geen behoefte heeft aan een door de man te betalen aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud, althans dat zij haar aanvullende behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Zo is gesteld noch gebleken dat de vrouw niet meer kan verdienen. Wel heeft zij nog betoogd dat ook rekening moet worden gehouden met schulden waarop zij moet aflossen, maar zij heeft deze onvoldoende met stukken onderbouwd. Weliswaar bevindt zich bij haar inleidend verzoek een beslissing van het Landelijk Incasso Centrum op het verzoek van de vrouw om kwijtschelding voor aanslagen IB over 2012, 2014 en 2015, maar dit stuk dateert van 18 juli 2018. Het zich eveneens bij de stukken bevindende schuldoverzicht dateert van 1 mei 2018, derhalve ook van ruim twee jaar geleden. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar behoefte aan de hand van concrete, actuele gegevens betreffende haar reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud te staven. Nu zij dat onvoldoende heeft gedaan, gaat het hof ervan uit dat zij met haar inkomsten kan voorzien in de kosten van haar levensonderhoud. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen afwijzen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de draagkracht van de man.