ECLI:NL:GHAMS:2020:301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
200.270.300/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en schoolgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind A]. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 12 november 2019, waarin de ondertoezichtstelling van [kind A] was uitgesproken. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming heeft als adviseur opgetreden in deze procedure.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind A] en de andere kinderen. De situatie is gecompliceerd door de gedragsproblemen van [kind A], die al geruime tijd niet naar school gaat. De GI heeft de ouders en [kind A] sinds 2017 begeleid, maar de situatie is verslechterd, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [kind A]. De ouders hebben in hoger beroep betoogd dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer zouden bestaan, maar het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling van [kind A]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de opmerking dat er meer samenwerking tussen de GI en de ouders moet komen om een passende school voor [kind A] te vinden.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, mede door hun eigen problematiek, onvoldoende in staat zijn om de zorg voor [kind A] op zich te nemen. De uithuisplaatsing heeft [kind A] rust gebracht, maar er is nog steeds geen passende school gevonden. Het hof heeft de GI opgedragen om zich in te spannen voor het vinden van een school en het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek voor [kind A]. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de belangen van [kind A] en de noodzaak om haar gedragsproblemen aan te pakken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.270.300/01
zaaknummer rechtbank: C/13/669995 / JE RK 19-676
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2020 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: respectievelijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [kind A] (hierna: [kind A] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 12 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn op 4 december 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 november 2019.
2.2
De GI heeft op 2 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind A] gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee gezinsmanagers namens de GI;
- de heer V. Aelbers namens de raad.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de ouders zijn geboren:
- [kind A] [in] 2005;
- [kind B] [in] 2007 en
- [kind C] en [kind D] [in] 2014 (hierna gezamen-lijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De vader is regelmatig bij de moeder thuis ter ondersteuning bij de opvoeding en verzorging van de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 19 februari 2019 is door de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind A] uitgesproken. De maatregel is nadien verlengd tot 19 februari 2020.
3.3
Bij beschikking van 9 mei 2019 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 19 augustus 2019, nadat bij beschikking van 26 april 2019 een spoedmachtiging voor de duur van twee weken was verleend. Omdat geen geschikte accommodatie werd gevonden, is [kind A] begin mei 2019 bij de pleegmoeder van een vriendin van haar geplaatst.
3.4
Bij beschikking van 8 augustus 2019 van de kinderrechter is de machtiging in een (netwerk)pleeggezin verlengd, met ingang van 19 augustus 2019 tot uiterlijk 19 november 2019, waarbij de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] voor verblijf in een (netwerk)pleeggezin verlengd met ingang van 19 november 2019 voor de duur van drie maanden, te weten tot uiterlijk 19 februari 2020.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De ouders stellen dat niet aan de gronden van artikel 1:265b BW wordt voldaan. Eén van de zorgen om [kind A] betreft het feit dat zij al minstens twee jaar niet meer naar school gaat. De ouders zien onvoldoende inspanningen bij de GI om een school te vinden voor [kind A] . Vlak voor de zitting in eerste aanleg bleek de GI een school te hebben gevonden, te weten School 2 Care. Uitdrukkelijk besproken is dat [kind A] niet naar locatie West van deze school zou gaan, aangezien zij daar eerder op school heeft gezeten en toen gepest en mishandeld is; [kind A] heeft daaraan een trauma overgehouden. De moeder heeft dan ook niet ingestemd met inschrijving van [kind A] op deze school. De ouders werken verder aan alle hulpverlening mee, mits deze passend is, waarvan in het geval van voornoemde school geen sprake is. Zij zien dan ook niet de meerwaarde van de uithuisplaatsing en stellen dat begeleiding van [kind A] vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden. [kind A] verblijft al vaak bij de ouders.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat [kind A] zich goed heeft ontwikkeld. De rust die de uithuisplaatsing heeft meegebracht, heeft zowel [kind A] als de ouders goed gedaan.
Ook de vader heeft verklaard een grote vooruitgang te zien bij [kind A] ; zij heeft geleerd om in gesprek te gaan als zij boos wordt.
5.3
De GI stelt dat de kinderrechter terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] heeft verlengd.
De GI is sinds 2 november 2017, na een zorgmelding van Veilig Thuis, betrokken geraakt bij het gezin. Na een plaatsing van alle vier de kinderen in het netwerk van de ouders, zijn zij weer thuisgeplaatst, maar vanwege heftige ruzies met de moeder is [kind A] in november 2018 op vrijwillige basis gesloten geplaatst (nadat zij eerst in een open setting verbleef, maar herhaaldelijk wegliep). In februari 2019 is [kind A] thuisgeplaatst bij de vader. Ook tussen haar en de vader ontstonden conflicten. Volgens de vader gedroeg [kind A] zich grenzeloos, hield zij zich niet aan de regels en had hij vermoedens van drugsgebruik. De ouders en [kind A] hebben toen ingestemd met een uithuisplaatsing. Omdat geen geschikte opvang beschikbaar was, is [kind A] op haar verzoek geplaatst bij [pleegmoeder] , de pleegmoeder van een vriendin van haar. Hier ontwikkelt [kind A] zich goed.
Intussen is de GI al geruime tijd op zoek naar een geschikte school voor [kind A] , maar er zijn weinig opties omdat [kind A] al langere tijd niet naar school gaat. Tijdens de intake bij School 2 Care was sprake van een escalatie zodat die school is afgevallen. De GI is opnieuw aan het zoeken, samen met het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs, de gemeente Amsterdam en Spirit. Om de schoolgang van [kind A] te laten slagen, is nodig dat [kind A] diagnostiek en behandeling krijgt, in welk verband een persoonlijkheidsonderzoek nodig is.
Spirit zal binnenkort aan de hand van de beoordelingsboog beoordelen of en zo ja, op welke wijze, [kind A] kan worden thuisgeplaatst. Daarnaast heeft Spirit een plan gemaakt om zowel diagnostiek als behandeling in te zetten van de Bascule. De GI acht het noodzakelijk dat een en ander plaats vindt vanuit een voor [kind A] rustige, stabiele situatie zodat zij daarvan optimaal kan profiteren. Terugplaatsing levert teveel risico’s op falen op. Zo is het lastig om afspraken te maken met de ouders, gezien hun wantrouwen, waardoor de hulpverlening stagneert.
5.4
[kind A] heeft verklaard dat zij graag terug naar haar ouders wil. Zij heeft het goed bij [pleegmoeder] , maar tussen [kind A] en de ouders gaat het ook weer beter. [kind A] is op donderdagen en in het weekend bij de ouders.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat [kind A] meer rust heeft gevonden dankzij de uithuisplaatsing. Helaas heeft deze maatregel nog niet bewerkstelligd dat een passende school is gevonden voor [kind A] . Ook is nog geen zicht gekomen op de herkomst van de gedragsproblemen van [kind A] . Voor [kind A] is een stabiele basis vereist. Derhalve heeft de raad geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het verdient overigens aanbeveling dat de GI en de ouders meer samenwerking zoeken als het aankomt op het vinden van een school voor [kind A] , aldus de raad.
5.6
Uit de stukken blijkt dat de ouders, mede als gevolg van een belaste jeugd en traumatische ervaringen, overbelast zijn geraakt. Door hun meervoudige en complexe problematiek zijn zij in emotioneel opzicht onvoldoende beschikbaar geweest voor de kinderen. Zowel tussen de ouders en de kinderen als tussen de kinderen onderling was sprake van ruzie en geweld. Met betrekking tot [kind A] waren er zorgen over haar gedragsproblemen; zij had onverwachte stemmingswisselingen en suïcidale gedachten en zij automutileerde. Verder is geconstateerd dat ook bij haar sprake was van overbelasting alsook van een verstoorde hechting aan haar ouders. [kind A] accepteerde het gezag van de ouders niet en worstelde met haar identiteit.
Zoals onder 5.3 reeds beschreven, maakten de gedragsproblemen van [kind A] en de overbelasting van de ouders, dat de ouders geen grip meer hadden op [kind A] en dat zij uit huis is geplaatst. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de uithuisplaatsing bij [pleegmoeder] rust heeft gegeven: [kind A] ontwikkelt zich goed bij haar pleegmoeder en ook de ouders hebben profijt gehad van de ‘time-out’. Voorts zijn allen het erover eens dat hoognodig een passende school moet worden gevonden voor [kind A] . Naarmate de duur van de uithuisplaatsing vordert en nog geen school is gevonden, zetten de ouders - die aanvankelijk achter de uithuisplaatsing van [kind A] stonden - vraagtekens bij de noodzaak van de uithuisplaatsing. De GI ziet die noodzaak nog wel en wijst erop dat er meer moet gebeuren dan alleen het vinden van een school.
5.7
Het hof deelt de zorg van de ouders over de schoolgang van [kind A] ; zij gaat al ruim twee jaar niet meer naar school. [kind A] is begin mei 2019 uit huis geplaatst en thans is nog steeds geen school gevonden en is alleen School 2 Care een serieuze optie geweest. Het hof stelt echter ook vast dat het mislukken van die optie niet alleen de GI kan worden verweten, maar ook [kind A] en de moeder die zich lieten meeslepen door hun emoties bij de intake. Dat neemt niet weg dat de GI ter zitting in hoger beroep wederom geen concrete verwachtingen heeft kunnen uitspreken voor het vinden van onderwijs voor [kind A] , behalve hun verklaring dat zij een dag na de zitting een gesprek zouden hebben met de leerplichtambtenaar waarbij ook de mogelijkheid van één-op-één onderwijs zou worden besproken. Gezien de leeftijd van [kind A] en de periode waarin zij reeds verstoken is van onderwijs, duldt het vinden van een school niet veel uitstel meer, hoewel begrijpelijk is dat het bieden van maatwerk tijd vergt.
5.8
Dat dit doel van de uithuisplaatsing al geruime tijd niet wordt behaald, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof echter niet de conclusie dat de noodzaak van een uithuisplaatsing niet meer bestaat. Een ander doel van de uithuisplaatsing betreft het krijgen van inzicht in de oorzaak en vooral in het behandelen van de (gedrags)problemen van [kind A] . Ook daarmee moet met voortvarendheid aan de slag worden gegaan. De GI heeft ter zitting verklaard dat het haar streven was om het persoonlijkheidsonderzoek van [kind A] op haar nieuwe school te laten verrichten en alsdan onderwijs en behandeling te combineren. Omdat School 2 Care is afgevallen na de mislukte intake, kan voornoemd streven niet meer worden bereikt en zal Spirit nu een persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen bij [kind A] . Desgevraagd hebben de ouders ter zitting verklaard niet direct de noodzaak te zien van een persoonlijkheids-onderzoek en behandeling van [kind A] , aangezien zij zich positief ontwikkelt en zij al therapie heeft gehad. Gelet op de opstelling van de ouders, die weliswaar zeer betrokken zijn maar van wie een grotere mate van medewerking (alsook het tonen van initiatieven) mag worden verwacht, heeft het hof onvoldoende vertrouwen erin dat het onderzoeken en behandelen van de gedragsproblemen van [kind A] vanuit de thuissituatie op voldoende constructieve wijze zal plaatsvinden.
Daarnaast is het hof het met de GI eens dat, wanneer [kind A] na lange afwezigheid weer naar (een nieuwe) school gaat, dit bij haar tot spanningen kan leiden. Een veilige, rustige plek met structuur, zoals [kind A] die bij de pleegmoeder heeft, is dan van groot belang voor [kind A] , temeer omdat een nieuwe gefaalde poging veel schade bij haar teweeg zal kunnen brengen.
Derhalve is het hof van oordeel dat niet alleen ten tijde van de bestreden beschikking maar ook thans nog steeds wordt voldaan aan de gronden van artikel 1:265b BW.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen alsmede de toezegging van de GI dat zij zich inzet voor het vinden van een school voor [kind A] op korte termijn, en in aanmerking genomen de korte resterende duur van de machtiging uithuisplaatsing, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de GI zich, behalve voor het vinden van een school, ook ten zeerste inzet voor het spoedig laten plaatsvinden van een persoonlijkheidsonderzoek waarbij de koppeling tussen onderwijs en behandeling wellicht moet worden losgelaten. Ook het inzetten van de beoordelingsboog om de mogelijkheid van thuisplaatsing te onderzoeken moet spoedig gebeuren, waarbij kan worden bekeken of [pleegmoeder] als time-out kan dienen in geval [kind A] op termijn weer thuis woont.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. M.T. Hoogland en mr. W.K. van Duren, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.