ECLI:NL:GHAMS:2020:3009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
200.271.250/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onjuiste derdenverklaring en neveninkomsten in mindering op uitkering

In deze zaak heeft klaagster op 19 december 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 19 november 2019. De klacht betreft de gerechtsdeurwaarder die op 2 juli 2014 beslag heeft gelegd op de uitkering van klaagster. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder geen gevolg heeft gegeven aan haar protesten tegen de derdenverklaring van de gemeente, die volgens haar onjuist was. De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 maart 2020 een verweerschrift ingediend, en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 27 augustus 2020, waarbij klaagster niet aanwezig was.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen klaagster in hoger beroep ging. De gerechtsdeurwaarder heeft het beslag gehandhaafd, ondanks de bezwaren van klaagster. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder op goede gronden heeft gehandeld, omdat de gemeente de neveninkomsten van klaagster in mindering heeft gebracht op de uitkering. Klaagster heeft niet voldoende aangetoond dat de derdenverklaring onjuist was, en het hof onderschrijft het oordeel van de kamer dat klaagster haar grieven tegen de gemeente had moeten richten.

De kamer had eerder enkele onderdelen van de klacht gegrond verklaard, maar het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat de klacht van klaagster geen doel treft. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 10 november 2020.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.271.250/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/647200/DW RK 18/228
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 november 2020
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde]
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klaagster heeft op 19 december 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 19 november 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:165).
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 maart 2020 een verweerschrift met bijlagen bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 augustus 2020. Klaagster is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 2 juli 2014 ten laste van klaagster beslag gelegd onder de gemeente [gemeente] op de uitkering van klaagster. De gemeente heeft op 11 juli 2014 een derdenverklaring afgegeven waarin werd vermeld dat [X] reeds beslag had gelegd op de uitkering en dat er een bedrag van € 95,16 werd ingehouden op de uitkering. Ten gevolge daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder zijn gelegde beslag ter verdeling ingediend bij [X] .
2.2.
Het beslag van [X] was reeds op 19 november 2013 gelegd. Destijds heeft de gemeente verklaard dat klaagster maandelijks een bedrag van € 926,48 ontving. Feitelijk was dit bedrag opgebouwd uit een deel reguliere uitkering en een deel aan ‘‘overige inkomsten’’ ten bedrage van € 382,00.
2.3.
In juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de rol van eerste beslaglegger overgenomen van [X] .
2.4.
Klaagster heeft bij e-mail van 25 augustus 2017 bij de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd naar zijn status van ‘‘volgende beslaglegger’’. Daarnaast heeft klaagster verzocht om opheffing van het beslag, omdat [X] beslag zou hebben gelegd op basis van een onjuist ingevulde derdenverklaring van de gemeente.
2.5.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 28 augustus 2017 gereageerd op de e-mail van klaagster onder toezending van bijlagen, alsmede een overzicht van de openstaande vorderingen.
2.6.
Ten behoeve van een andere opdrachtgever ( [Y] ) heeft de gerechtsdeurwaarder op 29 augustus 2017 opnieuw beslag gelegd onder de gemeente. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente op 25 oktober 2017 verklaard dat er reeds beslag lag op de uitkering van klaagster, namelijk het eerder door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag van 2 juli 2014. Als bijlage bij de derdenverklaring was door de gemeente een uitkeringsspecificatie van de maand augustus 2017 bijgevoegd. Op die specificatie stond onder meer vermeld “inkomsten arbeid € 382,00”. Dat bedrag is in mindering gebracht op de te verstrekken uitkering. De gemeente verklaarde dat de inhouding op de uitkering ten behoeve van het eerdere beslag € 98,65 bedroeg.
2.7.
Bij exploot van 7 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag overbetekend aan klaagster.

3.Klacht

Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder:
a. ondanks de aanhoudende protesten tegen de aan [X] afgelegde derdenverklaring én de door klaagster overgelegde tegenbewijzen, geen gevolg heeft gegeven aan de op hem rustende zorg- en vergewisplichten;
b. de verantwoordelijkheid voor het beslag afschuift op de gemeente;
c. de feiten uit de door klaagster toegezonden financiële stukken ontkent;
d. de verdeling heeft doorgezet, nadat door hem erkend was dat dat het resterende inkomen slechts € 555,19 bedroeg;
e. het beslag ten onrechte heeft goedgepraat;
f. verzoeken van klaagster om informatie bij e-mails van 16 september 2017, 28 november 2017 en 13 april 2018 heeft genegeerd;
g. vanwege ontoereikende kennis en kunde, de klacht niet op zijn merites heeft beoordeeld;
h. het beslag van [Y] te laat heeft overbetekend.

4.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing de hiervoor onder f en h vermelde onderdelen van de klacht van klager gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Bij die zelfde beslissing is de gerechtsdeurwaarder veroordeeld in de kosten van het door klaagster betaalde griffierecht ad € 50,-.
4.1.
Het beroep van klaagster richt zich tegen de ongegrondverklaring door de kamer van de klachtonderdelen a tot en met e.
4.2.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang. In het navolgende zal het hof de gegrond verklaarde klachtonderdelen f en h niet uitgebreid behandelen. Dit geldt ook voor het door de kamer ongegrond bevonden klachtonderdeel g. Het hof beperkt zich tot de vaststelling dat het geen reden ziet ten aanzien van die onderdelen van de oorspronkelijke klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan, welk oordeel het hof tot het zijne maakt.
Klachtonderdeel a tot en met e
4.3.
In hoger beroep voert klaagster in de kern aan dat dat de gemeente een foutieve derdenverklaring heeft afgelegd en dat het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag daarom niet geldig is.
De kamer heeft bij de beoordeling van deze klachtonderdelen overwogen dat klaagster haar grieven ten aanzien van de derdenverklaring aan de gemeente had moeten richten. Daarnaast had het op de weg van klaagster gelegen om de gerechtsdeurwaarder concreet te informeren waarom de verklaring volgens haar onjuist is, aldus de kamer.
Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer en voegt daaraan nog het volgende toe. De gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn het erover eens dat de voor klaagster geldende beslagvrije voet € 887,87 bedroeg. De netto-uitkering bedroeg € 986,52. Zodoende bleef er € 98,65 over voor de beslaglegger(s).
De beslagvrije voet wordt op grond van artikel 475d lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verminderd met niet onder beslag liggende periodieke inkomsten van de schuldenaar. Dit betekent voor deze zaak dat bij het beslag op de uitkering van klaagster, de beslagvrije voet zou moeten worden verminderd met het bedrag aan neveninkomsten van klaagster. De gemeente heeft in dit geval echter zelf die neveninkomsten in mindering gebracht op de aan klaagster te verstrekken uitkering.
De netto-uitkering bedroeg € 986,52. Daarop werd door de gemeente € 49,33 vakantiegeld ingehouden. Daarnaast werd door de gemeente de uitkering verminderd met de neveninkomsten van € 382,-. Aan de gerechtsdeurwaarder is maandelijks een bedrag van € 98,65 afgedragen en klaagster ontving € 555,19.
De gerechtsdeurwaarder heeft zodoende op goede gronden het beslag gehandhaafd. De klacht van klaagster treft daarom geen doel.

5.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020 door de rolraadsheer.