ECLI:NL:GHAMS:2020:3008

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
200.271.535/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder over onterecht loonbeslag en incassokosten

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder die op 31 december 2019 een beroepschrift indiende tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht betreft het leggen van loonbeslag door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, terwijl klager 1 meende dat het dossier was voldaan en gesloten. De kamer had eerder de klacht gegrond verklaard en de toegevoegd gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2020, waarbij de gemachtigde van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder aanwezig was, maar de klagers niet. Het hof heeft vastgesteld dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen bemoeienis heeft gehad met de dossierbehandeling en dat het beslag leggend op 10 oktober 2018 niet tuchtrechtelijk laakbaar was. Het hof oordeelde dat de klacht ongegrond was, omdat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich had gebaseerd op de juiste documenten en dat het bedrag van € 776,66 aan buitengerechtelijke incassokosten nog niet was voldaan. De beslissing van de kamer werd vernietigd en de klacht werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.271.535/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/656569 DW RK 18/573
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 november 2020
inzake
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
appellante,
tegen

1.[klager 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[klager 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
gemachtigde: [ gemachtigde 2] ,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en klagers (respectievelijk klager 1 dan wel klager 2) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft op 31 december 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 17 december 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:191). Klagers hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
1.2.
Het hof heeft voorts van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2020. De gemachtigde van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder alsmede de klagers (dan wel hun gemachtigde) zijn niet verschenen.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2016 is de door de eisende partij tegen klager 1 ingestelde vordering door de kantonrechter toegewezen. Dit vonnis is op 15 april 2016 aan klager 1 betekend door [toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaaarder] , toegevoegd kandidaat‑gerechtsdeurwaarder te [plaats] (net als de toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaam bij gerechtsdeurwaarderskantoor [X] ).
2.2.
Tot 21 november 2017 hebben diverse, bij [X] werkzame medewerkers en gerechtsdeurwaarders – maar niet de toegevoegd gerechtsdeurwaarder – klager 1 meermalen gesommeerd tot betaling en zijn diverse (derden)beslagen gelegd ten laste van klager 1. Daarnaast zijn [X] en klager 1 in elk geval twee keer (op 29 juni 2016 en 3 april 2017) tot een betalingsregeling gekomen. De medewerkers en gerechtsdeurwaarders van [X] hebben de aanmaningen en beslagen telkens gebaseerd op de hoofdsom zoals opgenomen in de aan het vonnis gehechte dagvaarding, zijnde € 8.033,19. De in het vonnis afzonderlijk genoemde buitengerechtelijke incassokosten ad € 776,66 zijn hierin echter niet opgenomen.
2.3.
Op 19 april 2018 heeft [gerechtsdeurwaarder] , gerechtsdeurwaarder te [plaats] en eveneens verbonden aan [X] , ten laste van klager 1 loonbeslag gelegd onder klager 2, waarbij als hoofdsom een bedrag van € 8.033,19 is vermeld. In het beslagexploot zijn de in het vonnis genoemde buitengerechtelijke incassokosten van € 776,66 niet opgenomen.
2.4.
Naar aanleiding van hun telefonisch onderhoud heeft [A] , een incassomedewerkster van [X] (hierna: [A] ) bij e‑mail van 18 juni 2018 aan de echtgenote van klager 1 laten weten dat bij voldoening van een bedrag van € 4.317,86 alles volledig zou zijn betaald, het dossier op naam van klager 1 zou worden gesloten en het beslag zou worden opgeheven. Ook in deze e-mail wordt bij de berekening van het openstaande bedrag slechts een hoofdsom van € 8.033,19 genoemd.
2.5.
Op 20 juni 2018 om 13:12 uur, heeft [A] de gemachtigde van klagers medegedeeld dat het dossier volledig was voldaan en zou worden gesloten. Om 13:56 uur dezelfde dag heeft zij de gemachtigde van klagers laten weten dat haar eerdere mededeling onjuist was en de in het vonnis toegewezen incassokosten van € 776,66 niet waren meegenomen in het totaalbedrag en heeft zij verzocht dit bedrag te voldoen door middel van het nog niet opgeheven (loon)beslag.
2.6.
Op 20 augustus 2018 heeft [A] een (herinnerings)brief aan klager 1 gestuurd met betrekking tot het openstaande saldo van € 776,66.
2.7.
Bij exploot van 10 oktober 2018 heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ten laste van klager 1 (wederom) loonbeslag gelegd onder klager 2, maar nu voor een hoofdsom van € 8.809,85 (een uitbreiding van de oorspronkelijke hoofdsom met € 776,66).
2.8.
Op 26 oktober 2018 is de gehele vordering voldaan en is het beslag opgeheven.

3.Standpunt van klagers

De klacht van klagers was in eerste aanleg behalve tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ook gericht tegen twee andere gerechtsdeurwaarders verbonden aan [X] . Klagers verwijten deze (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders gezamenlijk – samengevat – dat zij, nadat zij klager 1 bij e‑mail van 18 juni 2018 hadden medegedeeld het dossier te zullen sluiten bij een betaling van € 4.317,86 omdat dan alles volledig zou zijn betaald, opnieuw loonbeslag hebben gelegd onder klager 2 voor een vermeende vordering uit hoofde van het onder 2.1. genoemde vonnis uit 2016, hoewel het bedrag van € 4.317,86 was voldaan.

4.Beoordeling

4.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat de klacht (uitsluitend) ziet op het handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en dat de twee andere gerechtsdeurwaarders daarmee geen bemoeienis hebben gehad, zodat de beoordeling van de kamer verder alleen betrekking heeft op de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Vervolgens heeft de kamer de klacht van klagers tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard. Aan de toegevoegd gerechtsdeurwaarder is ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd. Voorts heeft de kamer de toegevoegd gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klagers van hun kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, alsmede tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 1.500,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
4.2.
Klagers zijn niet in beroep gekomen van de beslissing van de kamer. Van de oorspronkelijke drie beklaagde (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder als enige hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat bij het hof uitsluitend de beslissing ten aanzien van deze toegevoegd gerechtsdeurwaarder ter beoordeling voorligt.
4.3.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft zich in haar beroepschrift op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat zij, door het leggen van beslag, onder de gegeven omstandigheden de tenuitvoerlegging heeft voortgezet niet als tuchtrechtelijk laakbaar kan worden bestempeld. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder merkt op dat zij in het geheel niet betrokken is geweest bij de inhoudelijke behandeling van het dossier. Zij heeft derhalve aan de hand van het aangeleverde conceptexploot (en de daaraan gehechte executoriale titel) moeten beoordelen of zij haar ministerie wellicht zou moeten weigeren. Daarvoor bestond geen aanleiding, nu in het beslagexploot de bedragen werden genoemd waarvoor een titel was verstrekt. Uit het conceptexploot kon volgens haar ook overigens niets ongebruikelijks worden opgemaakt.
4.4.
Bij de beoordeling geldt het uitgangspunt dat een (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen zijn/haar organisatie maar waarbij hij/zij op geen enkele wijze betrokken is geweest. Het hof is van oordeel dat is aangetoond dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen bemoeienis heeft gehad met de dossierbehandeling voorafgaand aan de beslaglegging op 10 oktober 2018 en daarvoor ook niet anderszins verantwoordelijk kan worden gehouden.
4.5.
Het voorgaande betekent echter niet dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder daarmee geheel ontslagen is van aansprakelijkheid; beoordeeld zal moeten worden of zij tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor de juistheid van de door haar verrichte ambtshandeling. Het hof heeft geconstateerd dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich bij de ambtshandeling (uitsluitend) moest baseren op het concept beslagexploot en de daaraan gehechte executoriale titel. Uit dit conceptexploot, in combinatie met de executoriale titel, kon volgens het hof geen andere conclusie worden getrokken dan dat het uit het vonnis voortvloeiende bedrag van € 776,66 aan buitengerechtelijke incassokosten nog niet was voldaan en dat hiervoor derhalve (loon)beslag kon worden gelegd. Het oordeel van de kamer dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd voor een ander bedrag dan waarvoor een titel is afgegeven, is dan ook onjuist. Op grond van het voorgaande is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat de klacht ongegrond is. De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020 door de rolraadsheer.