ECLI:NL:GHAMS:2020:2969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
200.282.407/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd voor een minderjarige in het kader van curatele van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een voogd voor een minderjarige, geboren in 2020, wiens moeder onder curatele is gesteld. De Raad voor de Kinderbescherming had in eerste aanleg verzocht om de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen, maar dit verzoek was door de rechtbank afgewezen. De moeder, die onder curatele staat en niet bevoegd is het gezag over haar kind uit te oefenen, heeft in hoger beroep verweer gevoerd tegen de benoeming van de GI als voogd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en het kind op 13 september 2020 weer terecht zijn, na een periode van vermissing. De moeder heeft een complexe problematiek, waaronder een ernstige verslaving en psychische problemen, waardoor zij niet in staat is om voor haar kind te zorgen. Het hof heeft geoordeeld dat de GI de meest geschikte voogd is, gezien de omstandigheden en de noodzaak om het gezag over het kind te regelen. De bestreden beschikking is vernietigd en de GI is benoemd tot voogd over de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.282.407/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/684937 / FA RK 20/3348
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 oktober 2020 inzake
Behandeling van de zaak met zaaknummer 200.282.407/01 van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.T. Wezel te Zaandam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de curator] van Zuidwester curatele, bewind en mentorschap (hierna: de curator);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 19 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 27 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 augustus 2020.
2.2
De moeder heeft op 21 september 2020 een verweerschrift, tevens houdende een verzoek tot aanhouding van ’s hofs beslissing, ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de brief van de raad van 8 september 2020 met bijlage, ingekomen op 10 september 2020;
- de brief van de raad van 16 september 2020, ingekomen op 18 september 2020;.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogd en een collega;
- de curator.

3.De feiten

3.1
De moeder is onder curatele gesteld. Zij is [in] 2020 te [geboorteplaats] , Frankrijk bevallen van [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ). De moeder is niet bevoegd het gezag over [minderjarige] uit te oefenen vanwege de curatele. De biologische vader van [minderjarige] is onbekend.
3.2
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 18 maart 2020 is de GI belast met de voorlopige voogdij over de toen nog ongeboren [minderjarige] voor de duur van drie maanden. De spoedbeslissing is bij beschikking van 30 maart 2020, schriftelijk uitgewerkt op 9 april 2020, door de kinderrechter gehandhaafd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de raad de GI als voogd te benoemen over [minderjarige] afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen en te bevestigen (het hof begrijpt: te verklaren voor recht) dat ten aanzien van [minderjarige] de voorlopige voogdij niet ten einde is gekomen door de bestreden beschikking en dat de voorlopige voogdijmaatregel doorloopt totdat onherroepelijk op het verzoek tot voogdij is beslist.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel de beslissing hierover aan te houden totdat het hof nader is geïnformeerd met een rapportage over de huidige omstandigheden door bij voorkeur een andere stichting dan de GI.
4.4
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof op verzoek van de raad direct mondeling uitspraak gedaan ten aanzien van de voorlopige voogdij. Het hof heeft geoordeeld dat de voorlopige voogdij nog steeds van kracht is, omdat binnen drie maanden na 18 maart 2020, (in elk geval) op 25 mei 2020 een verzoek is ingediend tot de voogdij en op dat verzoek nog niet onherroepelijk is beslist. Voor het overige (de beslissing over de voogdij zelf) heeft het hof de beslissing aangehouden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de GI moet worden belast met de voogdij over [minderjarige] .
5.2
Op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn onbevoegd tot het gezag minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.
Ingevolge artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de jeugdzorg.
5.3
De raad voert aan dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om de GI te belasten met de voogdij heeft afgewezen. Inmiddels zijn de moeder en [minderjarige] op 13 september 2020 aangehouden en is [minderjarige] door de voogd van de GI in een pleeggezin geplaatst op een geheim adres. De moeder is onder curatele gesteld en daarmee onbevoegd het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
[minderjarige] kan niet bij de moeder wonen, gezien de psychische gesteldheid van de moeder. Zij functioneert op zwakbegaafd niveau, heeft een ernstige (hard)drugsverslaving die gepaard is gegaan met psychoses. Ze functioneert op het emotionele niveau van een peuter en haar gedrag heeft een ontwrichtend effect gehad op haarzelf en haar omgeving. Er is tevens sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De moeder heeft geen probleembesef en ziekte-inzicht en legt de verantwoordelijkheid voor haar problemen buiten zichzelf, aldus de raad.
5.4
De moeder meent dat, op basis van de overgelegde informatie, het verzoek van de raad nog steeds afgewezen dient te worden. De overdracht op 13 september 2020 is zeer traumatisch geweest. [minderjarige] kreeg tot die dag borstvoeding en is weggerukt bij zijn moeder en zij hebben elkaar sindsdien niet meer gezien. Feit is dat [minderjarige] conform de groeicurve goed is gegroeid. Het is een gezonde baby. Dit met dank aan de moeder en de familieleden die haar daarbij hebben gesteund. [minderjarige] is geboren in het ziekenhuis in Frankrijk en is daarna telkens naar het consultatiebureau geweest in Frankrijk. De volledige familie stond op 13 september 2020 als steun voor de moeder bij het politiebureau toen zij in voorarrest zat. Er werd door hen emotioneel gereageerd toen zij zagen dat [minderjarige] werd weggehaald bij de moeder en daarmee bij de familie. Dit laat juist zien dat er een netwerk is rondom [minderjarige] . Zij willen graag met hulp [minderjarige] zo spoedig mogelijk in de eigen familie opvangen, zodat verdere schade kan worden voorkomen. Er is thans geen sprake van gevaar voor [minderjarige] . De eventueel nog aanwezige zorgen zijn niet nader geobjectiveerd. De oom en tante [achternaam] (de zus van de grootmoeder moederszijde) hebben een verzoek ingediend bij de rechtbank om tot voogd over [minderjarige] te worden benoemd. Tevens is een aanvraag ingediend bij de rechtbank om de curatele om te zetten in beschermingsbewind en mentorschap.
Subsidiair heeft de moeder verzocht de behandeling van de zaak aan te houden totdat het hof nader is geïnformeerd met een rapport over de huidige omstandigheden door bij voorkeur een andere stichting dan de GI.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De moeder is op 4 maart 2020 op basis van een rechterlijke machtiging geplaatst op de psychiatrische afdeling in het Spaarne ziekenhuis te Hoofddorp, nadat bekend was geworden dat er cocaïne in de urine van de moeder was gevonden tijdens een controle in het ziekenhuis, terwijl zij zwanger was van [minderjarige] . De moeder is op 30 maart 2020 weggelopen van de psychiatrische afdeling en was sindsdien spoorloos. Ten tijde van de bestreden beslissing van de rechtbank waren de moeder en [minderjarige] nog spoorloos verdwenen, maar sinds 13 september 2020 zijn de moeder en [minderjarige] terecht.
De moeder is kennelijk naar Frankrijk gegaan en is daar [in] 2020 bevallen van [minderjarige] . Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] stond de moeder onder curatele, waardoor zij op grond van artikel 1:246 BW onbevoegd was het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. De vader van [minderjarige] is een medepatiënt uit de GGZ instelling waar de moeder in de zomer van 2019 verbleef en waar zij op 14 januari 2020 niet terugkeerde van verlof. De gegevens van de vader zijn niet bekend.
[minderjarige] is in een pleeggezin geplaatst op grond van de voorlopige voogdijmaatregel die nog steeds van kracht is totdat onherroepelijk is beslist op het onderhavige verzoek tot voogdij.
De moeder heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend om de curatele om te zetten in beschermingsbewind en mentorschap. De curator heeft ter zitting aangegeven dat de moeder eerder ook verzoeken heeft ingediend tot opheffing van de curatele, maar dat die verzoeken steeds zijn afgewezen. Nu de moeder thans nog onder curatele staat en de moeder derhalve onbevoegd is het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, is er sprake van een gezagsvacuüm.
Uit de raadsrapporten van 18 maart 2020 en 27 mei 2020 volgt dat de moeder een belast verleden heeft en zelf uit huis geplaatst is geweest. Zij heeft de zorg over haar jongere broer/zus gehad toen haar moeder gedetineerd was. De moeder is ongeveer vier jaar verslaafd geweest aan cocaïne, heroïne, cannabis en alcohol. Zij heeft een licht verstandelijke beperking, persoonlijkheidsproblematiek (borderline) en zij heeft tijdens haar verslaving psychoses gehad. Zij functioneert op het emotionele niveau van een peuter. De moeder kan in tijden van paniek of wanneer zij onder druk staat, niet altijd de juiste afwegingen en keuzes maken. Gezien de chronische, complexe multiproblematiek van de moeder is het hof met de raad van oordeel dat er geen mogelijkheid voor de moeder is om [minderjarige] zelf op te voeden.
In het inleidende verzoek heeft de raad verzocht de GI te benoemen tot voogd. Bij het hof is niet verzocht een andere voogd te benoemen over [minderjarige] . De oom en tante [achternaam] hebben bij de rechtbank een verzoek ingediend om tot voogden te worden benoemd over [minderjarige] .
Voor zover de moeder heeft bedoeld eveneens in hoger beroep te verzoeken dat haar oom en tante [achternaam] tot voogden zullen worden benoemd, volgt uit het raadsrapport dat de familie van de moeder ongeschikt wordt geacht om als netwerk een verzorgende rol te spelen in het leven van [minderjarige] . De ooms en tante (broers en zus van grootmoeder moederszijde) hebben volgens de raad een belast verleden en ernstige complexe problemen. Er is derhalve op dit moment geen andere geschikte voogd beschikbaar dan de GI.
5.6
De moeder heeft weliswaar subsidiair verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar de huidige omstandigheden en - naar het hof begrijpt - naar een plaatsing van [minderjarige] bij haar oom en tante [achternaam] , maar het hof is van oordeel dat thans definitief moet worden voorzien in het gezag. De GI zal onderzoek gaan doen naar de plek waar [minderjarige] het beste kan worden geplaatst. De GI is beter in staat het perspectief van [minderjarige] te bepalen dan de oom en tante van de moeder. De wijze waarop de familie emotioneel betrokken is bij de zaak staat eraan in de weg om dit door de familie te laten bepalen. Daarnaast bestaat de indruk dat de familie heeft meegewerkt aan de verdwijning van de moeder en [minderjarige] . Zij hebben de moeder in ieder geval niet aangespoord om terug te gaan naar de psychiatrische afdeling om ervoor te zorgen dat er zicht zou komen op [minderjarige] . De familie van de moeder heeft daarnaast het mobiele crisisteam opgewacht bij het politiebureau en zich daar verbaal zeer agressief tot hen geuit.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de GI tot voogd over [minderjarige] dient te worden benoemd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidende verzoek van de raad tot het belasten van de GI met de voogdij over [minderjarige] toewijzen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
benoemt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot voogd over [minderjarige] , geboren [in] 2020 te [geboorteplaats] , Frankrijk;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.