ECLI:NL:GHAMS:2020:2965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
200.277.851/01 en 200.277.851/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-onderzoek naar verwekkerschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot DNA-onderzoek naar het verwekkerschap van de man ten aanzien van de minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 23 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2020, waarin een DNA-onderzoek was gelast. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op haar beurt verzocht om bekrachtiging van de beschikking en de man niet-ontvankelijk te verklaren. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder het gezag heeft over de minderjarige en dat de man ontkent de biologische vader te zijn. De moeder heeft echter voldoende feiten en omstandigheden gepresenteerd die aannemelijk maken dat de man de verwekker kan zijn. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de minderjarige om te weten wie haar biologische vader is, zwaarder weegt dan de belangen van de man. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het verzoek om DNA-onderzoek gerechtvaardigd is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking afgewezen, omdat de man geen belang meer had bij dit verzoek na de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.277.851/01 en 200.277.851/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/285145 / FA RK 19-941
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 oktober 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in incident (schorsing),
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in incident (schorsing),
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Wagemaker te Hoorn.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- mr. J.W.E. de Groot in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [de minderjarige] (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 26 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 april 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 26 februari 2020 (zaaknummer bij het hof: 200.277.851/01). Tevens verzoekt de man de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer bij het hof: 200.277.851/02).
2.2
De moeder heeft op 11 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De bijzondere curator heeft op 24 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is de heer A. Adam opgetreden als tolk in de Somalische taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is de heer Y. Abdiq Kadir opgetreden als tolk in de Somalische taal;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een dochter, te weten [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft blijkens het uittreksel Basisregistratie Personen een onbekende nationaliteit en volgens zijn eigen verklaring de Somalische nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de moeder een kenmerkenonderzoek middels DNA gelast ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de moeder alsnog af te wijzen (zaaknummer bij het hof: 200.277.851/01). Tevens heeft de man verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer bij het hof: 200.277.851/02).
4.3
De moeder verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij verzoekt tevens de man te veroordelen in de proceskosten.
4.4
De bijzondere curator verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep en het schorsingsverzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.277.851/01
5.1
Ingevolge artikel 1:207 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder.
5.2
Het ouderschap kan alleen gerechtelijk worden vastgesteld, indien duidelijk is dat de bewuste persoon de verwekker van het kind is geweest. Het verwekkerschap kan komen vast te staan door onderzoek van DNA-materiaal. Voor het gelasten van een DNA-onderzoek is noodzakelijk en voldoende dat op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de betrokken persoon de verwekker van het kind kan zijn. Op grond daarvan kan de rechter oordelen dat de inbreuk van een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van degene van wie lichaamseigen materiaal nodig is, gerechtvaardigd is.
5.3
Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en Nederlands recht op het verzoek van toepassing is.
5.4
De man ontkent dat er seksueel contact tussen partijen is geweest en weigert een DNA-onderzoek te doen. Volgens de man heeft de moeder het bestaan van het huwelijk of het bestaan van de relatie onvoldoende onderbouwd. De door de moeder overgelegde foto bewijst niet dat de man en de moeder een relatie hadden, anders dan een vriendschappelijke relatie.
De man heeft een vrouw en vier kinderen. Hij meent dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en acht het onredelijk bezwarend om hem te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. Het DNA-onderzoek maakt een onrechtmatige inbreuk op de privacy en persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de man, aldus de man.
5.5
De moeder voert aan dat partijen een affectieve relatie hebben gehad in de periode van 5 september 2016 tot en met 10 september 2017 en dat zij op 28 januari 2017 een huwelijk zijn aangegaan conform Somalische tradities. De moeder is er zeker van dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] , nu zij alleen met hem seksueel contact heeft gehad in de periode voorafgaand aan de zwangerschap.
5.6
De bijzondere curator meent dat wel voldoende aannemelijk is gemaakt dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Van doorslaggevend belang daarbij is geweest de e-mail die de man op 14 december 2018 zelf aan de advocaat van de vrouw heeft geschreven. Hij heeft aan de bijzondere curator erkend dat hij de mail heeft geschreven en gestuurd. Bij een dergelijke situatie kan niet worden gesproken van een jegens de man onredelijk bezwarend onderzoek, aldus de bijzondere curator.
5.7
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het voor [de minderjarige] van groot belang is dat zij weet wie haar familie is. Mocht het hof van mening zijn dat er een kans is dat de man de vader is, dan dient het belang van [de minderjarige] zwaarder te wegen dan het belang van de man. De bestreden beschikking moet volgens de raad dan ook bekrachtigd worden.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Het ligt het op de weg van de verzoekster te stellen en, bij betwisting, voldoende te onderbouwen dat degene ten aanzien van wie de vaststelling van het ouderschap wordt verzocht, de verwekker is. De wet schrijft niet voor op welke wijze aangetoond moet worden dat een persoon de verwekker is.
Het hof is van oordeel dat de moeder voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het vooralsnog voldoende aannemelijk maken dat de man de verwekker van [de minderjarige] kan zijn geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking de verklaring van de moeder dat zij een seksuele relatie met de man heeft gehad en dat [de minderjarige] niet door iemand anders verwekt kan zijn.
De man ontkent het verwekkerschap weliswaar, maar hij heeft naar het oordeel van het hof de stelling van de vrouw onvoldoende onderbouwd weersproken. Zo heeft de moeder een e-mail van de man overgelegd van 14 december 2018 aan de advocaat van de moeder waarin hij schrijft: “Ik ben haar vader, maar ik wil niet.” Bij de bijzondere curator heeft de man een verklaring gegeven voor deze e-mail en verklaard dat hij heeft bedoeld te zeggen dat hij niet de vader is. Ter zitting in hoger beroep heeft hij gesteld dat dit door zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal verkeerd op papier is gekomen. Ook heeft hij gesteld dat hij deze e-mail nadien heeft gerectificeerd. Het had op zijn weg gelegen die rectificatie in het geding te brengen. Nu de man dit heeft nagelaten, heeft hij de stelling van de moeder dat hij de verwekker is, onvoldoende onderbouwd weersproken.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij weet wie haar biologische vader is. Haar belang dient zwaarder te wegen dan het belang van de vader. Het hof zal daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.277.851/02
5.9
Nu het hof heden uitspraak in de hoofdzaak doet, heeft de man geen belang meer bij het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.1
De moeder verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten, te weten tweemaal € 287,- advocaatkosten en € 318,- griffiekosten. De moeder is van mening dat de man procedeert om de zaak onnodig te traineren.
5.11
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het in familiezaken gebruikelijke uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt, gelet op de aard van deze procedure. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.277.851/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.277.851/02:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.