ECLI:NL:GHAMS:2020:295

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.232.897/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot mededelingen uit onderzoeksverslag inzake wanbeleid bij Monitus Holding en Monitus

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 13 januari 2020, wordt een verzoek behandeld van [A] om machtiging te verkrijgen om mededelingen te doen uit een onderzoeksverslag over Monitus Holding B.V. en Monitus B.V. Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure waarin [A] een uittreedvordering heeft ingesteld. De Ondernemingskamer had eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de betrokken vennootschappen, en het onderzoeksverslag is ter griffie neergelegd. De voorzitter van de Ondernemingskamer, mr. G.C. Makkink, oordeelt dat [A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoeksverslag van belang kan zijn voor de oordeelsvorming in de lopende procedures. De bezwaren van de verweerders, [B] en de Stichting Administratiekantoor Monitus (STAK), worden niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om het verzoek van [A] af te wijzen. De voorzitter besluit dan ook om het verzoek toe te wijzen, waarbij [A] wordt gemachtigd om mededelingen te doen uit het onderzoeksverslag aan de rechtbank Amsterdam. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.232.897/01 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 13 januari 2020
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat: voorheen
mr. S.C. Krekel, kantoorhoudende te Leiden, thans
mr. O.J. Hennis, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONITUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONITUS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
voorheen advocaat:
mr. R.A. Oskamp, kantoorhoudende te Amsterdam, thans geen,
e n t e g e n

1.[B] ,

wonende te [....] ,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR MONITUS,
gevestigd te Amsterdam,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. R.A. Oskamp, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen worden hierna aangeduid als [A] , Monitus Holding, Monitus, [B] en STAK.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de voorzitter van de Ondernemingskamer naar de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 24 september 2018, 25 september 2018, 21 januari 2019, 10 september 2019, 8 oktober 2019 en 29 oktober 2019.
1.3
Bij de beschikking van 24 september 2018 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Monitus Holding en Monitus over de periode vanaf 2 juni 2014. Tevens is bij die beschikking bij wijze van onmiddellijke voorziening een nader door de Ondernemingskamer aan te wijzen persoon benoemd tot bestuurder van Monitus Holding.
1.4
Bij de beschikking van 25 september 2018 heeft de Ondernemingskamer mr. J.G. Molenaar als bestuurder (verder: mr. Molenaar) aangewezen.
1.5
Bij beschikking van 21 januari 2019 heeft de Ondernemingskamer mr. P.R.W. Schaink als onderzoeker aangewezen.
1.6
Bij beschikking van 8 oktober 2019 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag met bijlagen van het bij de beschikking van 24 september 2018 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Monitus Holding en Monitus ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.7
Op 6 december 2019 heeft mr. Hennis namens [A] bij de Ondernemingskamer een verzoekschrift ingediend tot – kort samengevat - het vaststellen van wanbeleid bij Monitus Holding en Monitus en het treffen van bepaalde voorzieningen, op de voet van artikel 2:355 BW en verder. De mondelinge behandeling van het verzoek van [A] door de Ondernemingskamer vindt plaats op 26 maart 2020.
1.8
Bij brief van 3 januari 2020 heeft mr. Hennis namens [A] de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om op de voet van artikel 2:353 lid 3 BW [A] te machtigen tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag aan derden in de procedure die tussen enerzijds [A] en anderzijds [B] en STAK aanhangig is bij de rechtbank Amsterdam, bekend onder zaaknummers C/13/665733/19/475. In deze procedure, die is gevoegd met een samenhangende procedure bekend onder zaaknummer C/13/664614/HA ZA 19-389, zal op 16 januari 2020 een comparitie plaatsvinden. [A] meent dat zij voldoende zwaarwegend belang heeft om mededelingen uit het verslag te mogen doen. De brief vermeldt daarover:
“Met name omdat zij[ [A] , toevoeging voorzitter van de Ondernemingskamer]
ter onderbouwing van haar uittreedvordering ex artikel 2:343 BW (mede) ten grondslag heeft gelegd handelingen van [B] die voorwerp van onderwerp zijn geweest van het onderzoek door mr. Schaink. Het is daarom voor [A] noodzakelijk om mededelingen uit het onderzoeksverslag te mogen doen. Het onderzoeksverslag voorziet ten aanzien van een groot aantal zaken in een bestaande bewijsbehoefte.
1.9
Bij e-mail van 6 januari 2020 heeft mr. Molenaar namens Monitus Holding bericht aan de voorzitter van de Ondernemingskamer dat Monitus Holding zich refereert aan het oordeel van de voorzitter van de Ondernemingskamer ten aanzien van het verzoek bedoeld onder 1.8.
1.1
Bij brief van 8 januari 2020 heeft mr. Oskamp namens [B] en STAK aan de voorzitter van de Ondernemingskamer bericht dat [B] en STAK bezwaar maken tegen het verzoek bedoeld onder 1.8. De brief vermeldt onder meer:
“Het onderzoeksverslag bevat een aantal ernstige onjuistheden. In het nog in te dienen verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling zal dat aan de orde komen en worden onderbouwd. Alvorens de OK daarover een oordeel velt, dient nog hoor en wederhoor over het onderzoeksverslag plaats te vinden. [B] heeft er in beginsel geen bezwaar tegen indien de rechtbank in de gevoegde bodemprocedures uiteindelijk kennis neemt van het verslag, maar alleen nadat er een debat heeft plaatsgevonden over het onderzoeksverslag op basis van hoor en wederhoor en de OK (over onder meer het onderzoeksverslag) uitspraak heeft gedaan in de 2e fase.”
De brief vermeldt voorts dat er op dit moment geen noodzaak is om de machtiging te verlenen, omdat de uittreedvordering van [A] in dit stadium van de procedure niet aan de orde is. [A] heeft derhalve nu in ieder geval nog geen te rechtvaardigen belang bij haar verzoek, aldus [B] en STAK.
1.11
Bij brief aan de voorzitter van de Ondernemingskamer van 9 januari 2020 heeft mr. Hennis namens [A] gereageerd op de brief van [B] en STAK van 8 januari 2020. De brief vermeldt onder meer:
“In de jurisprudentie van de OK is namelijk bepaald dat het feit dat de tweede fase (nog) niet is uitgeprocedeerd er niet aan in de weg staat dat het onderzoeksverslag in een andere (bodem)procedure wordt ingebracht (…)
[A] heeft reeds bij dagvaarding van 1 mei 2018 al haar vorderingen ingesteld. [B] heeft daar bij conclusie van antwoord op gereageerd. Er is een comparitie van partijen gelast waarop alle vorderingen aan bod zullen komen. Het debat van partijen op de aanstaande comparitie is dus veel breder dan [B] doet voorkomen. Alle vorderingen zullen worden behandeld, waarna vonnis zal worden gewezen.”
De brief vermeldt verder dat [A] er een zwaarwichtig belang bij heeft dat zij in staat is om het onderzoeksverslag – ter onderbouwing van de door haar ingestelde vorderingen – te kunnen overleggen. De bewijslast voor de uittreedvordering rust op haar en zij heeft het onderzoeksverslag nodig om daaraan te voldoen.
1.12
Bij brief aan de voorzitter van de Ondernemingskamer van 13 januari 2020 heeft mr. Oskamp namens [B] en STAK gereageerd op de brief van 9 januari 2020. [B] en STAK verzoeken de voorzitter van de Ondernemingskamer om het verzoek van [A] af te wijzen. Volgens [B] en STAK dient bij beoordeling van het verzoek geen gewicht te worden toegekend aan de proceshouding van mr. Molenaar namens Monitus Holding, omdat hij geen partij wil kiezen in het geschil tussen [A] en [B] . [B] heeft belang bij afwijzing van het verzoek van [A] , omdat nog geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het is ongewenst dat [A] zich in de bodemprocedure op het onderzoeksverslag gaat beroepen, terwijl het debat daarover nog moet plaatsvinden. [A] heeft thans in ieder geval nog geen zwaarwegend belang, aangezien in de bodemprocedure überhaupt nog niet aan de uittredingsvordering wordt toegekomen. Een partijdebat over de uittredingsvordering is pas aan de orde, nadat de rechtbank zou oordelen dat [A] niet zou zijn gebonden aan de rompovereenkomst. De noodzaak om de rechtbank nu reeds deelgenoot te maken van het onderzoeksverslag is er dus (thans) niet, aldus [B] en STAK.

2.De gronden van de beslissing

2.1
[A] heeft de Ondernemingskamer om een machtiging verzocht om uit het onderzoeksverslag mededelingen te doen aan derden in de procedures bedoeld onder 1.8.
2.2
Monitus Holding heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer. [B] en STAK hebben bij brieven van 8 en 13 januari 2020 gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van [A] . De voorzitter van de Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
2.3
De voorzitter van de Ondernemingskamer oordeelt als volgt.
2.4
Vooropgesteld moet worden dat het in artikel 2:353 lid 3 BW neergelegde uitgangspunt dat het onderzoeksverslag voor zover het niet voor een ieder ter inzage ligt, vertrouwelijk is, de belangen van de rechtspersoon dient. Naar het oordeel van de voorzitter van de Ondernemingskamer heeft [A] voldoende aannemelijk gemaakt dat het onderzoeksverslag van belang kan zijn voor de oordeelsvorming in de procedures bedoeld onder 1.8. [B] en/of STAK hebben niet naar voren gebracht dat enig belang van Monitus Holding en Monitus zich verzet tegen het verlenen van de gevraagde machtiging. De rechtspersonen, Monitus Holding en Monitus, hebben geen bezwaar gemaakt tegen de verzochte machtiging.
2.5
Het door [A] aangevoerde belang weegt dan ook voldoende zwaar om haar te machtigen mededeling te doen uit het onderzoeksverslag inzake Monitus Holding en Monitus in de procedures bedoeld onder 1.8. Van belangen die daar voldoende tegen opwegen is niet gebleken. De bezwaren van [B] en STAK die betrekking hebben op het onderzoeksverslag, staan, wat er van die bezwaren ook zij, aan toewijzing van het onderhavige verzoek niet in de weg. Die bezwaren kunnen aan de orde komen tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2020 van het verzoek van [A] bedoeld onder 1.7. Aan toewijzing van het verzoek van [A] staat ook niet in de weg dat de Ondernemingskamer, als eerstaangewezen rechter, nog geen oordeel over het verslag heeft gegeven. Bovendien kunnen partijen in de procedures met het oog waarop machtiging is gevraagd, desgewenst over het voetlicht brengen wat naar hun mening de status van het onderzoeksverslag is. De voorzitter van de Ondernemingskamer kan niet vooruitlopen op de betekenis die de desbetreffende rechter in de desbetreffende procedures aan mededelingen uit het onderzoeksverslag kan of zal hechten. De rechter aan wie mededelingen uit het verslag worden voorgelegd zal immers, indien de Ondernemingskamer (nog) geen oordeel over het verslag zal hebben gegeven, zelf hebben te beoordelen of, en zo ja welke, betekenis dient te worden toegekend aan die mededelingen.
2.6
De slotsom is dat de voorzitter van de Ondernemingskamer het verzoek van [A] zal toewijzen.
2.7
De voorzitter van de Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
machtigt [A] om uit het verslag met bijlagen van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Monitus Holding B.V. en Monitus B.V., neergelegd ter griffie van de Ondernemingskamer op 8 oktober 2019, mededelingen te doen aan de rechtbank Amsterdam, in het kader van de procedures als bedoeld in 1.8;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter van de Ondernemingskamer, in tegenwoordigheid van, mr. M.A. Sterk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.