Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
[appellant] aansprakelijk is voor 50% van de schade aan het pand van de Gemeente (als bedoeld in rov. 2.14) alsmede voor 50% van de kosten die de Gemeente heeft moeten maken ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid (als bedoeld in rov. 2.15)”en [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de Gemeente te betalen een vergoeding van € 44.112,50 voor de schade aan het pand (rov. 3.7, eerste gedachtestreepje) en € 7.312,50 voor de kosten van vaststelling van schade en aansprakelijkheid, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [appellant] niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, dat de schade van de Gemeente feitelijk voornamelijk een gevolg is van de schade aan de mandelige souterrainmuur, welke schade is veroorzaakt door hakwerkzaamheden van [X] Bouw B.V., dat [appellant] en de Gemeente ieder een gelijk aandeel hebben in de muur en dat [appellant] daarom, op de voet van artikel 6:174 BW, voor 50% aansprakelijk is. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van [appellant] op artikel 6:98 BW en 6:100 BW afgewezen. Tegen deze beslissingen in reconventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven in principaal hoger beroep en de Gemeente met drie grieven in incidenteel hoger beroep op. Ter afbakening van het geschil stelt het hof vast dat [appellant] weliswaar om vernietiging van het gehele eindvonnis in reconventie heeft verzocht, maar geen grieven heeft gericht tegen de overige onderdelen van de in reconventie gewezen vonnissen, zoals de motivering en/of beslissing aangaande de kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid (rov. 2.15 en 3.7, tweede gedachtestreepje van het bestreden eindvonnis) en de beslissing aangaande de proceskosten van de verzoekschriftprocedure (rov. 2.31 en rov. 3.9 van het bestreden eindvonnis).
heeft kunnen instromen, dan kan die omstandigheid niet worden gezien als een gebrek in de bouwmuur.
“Met de uitvoering van het funderingsherstel en aanleg van verdiepte kelders in de panden no. [nummer] + [nummer] is een nieuwe situatie gecreëerd. De doorgaande waterkerende vloer is onderbroken. Door het wegbreken van de souterrainvloer, en het inhakken van de gemeenschappelijke bouwmuur is een verslechterde situatie gecreëerd. Er is dus een nieuwe situatie gecreëerd waarbij de gemetselde bouwmuur een waarborgfunctie tegen instromend grondwater heeft gekregen. Zoals terecht door Dutys bouwconstructies gesteld “een gemetselde bouwmuur heeft niet een dergelijke functie”.
Grief 1 van de Gemeente in incidenteel beroepis (deels) tegen deze beslissing gericht.
kondenworden zonder het veroorzaken van waterschade aan het pand van de Gemeente. Hiertegenover stelt [appellant] dat het vervangen van een souterrainvloer in Amsterdam een gebruikelijke en veel voorkomende ingreep is die doorgaans zonder het optreden van schade plaatsvindt. Er was voor [appellant] geen aanleiding om te veronderstellen dat dat in zijn geval anders zou zijn, zo stelt [appellant] .
hoe dan ookniet gerealiseerd had kunnen worden zonder het veroorzaken van waterschade aan het pand van de Gemeente onvoldoende gemotiveerd. In tegenstelling tot hetgeen de Gemeente beweert, zijn hiervoor geen duidelijke aanknopingspunten te vinden in de adviezen van Strackee die de Gemeente als producties 9 en 10 in hoger beroep heeft ingebracht. In productie 9 respectievelijk 10 heeft Strackee weliswaar vermeld: ‘
Instromen van grondwater was dus bij het uitgevoerde ontwerp onvermijdelijk’respectievelijk ‘
doordat de vloer aan de zijde van [appellant] is onderbroken en de muur niet waterkerend was, was de waterschade bij een hogere grondwaterstand hoe dan ook onafwendbaar’maar die uitlatingen impliceren niet dat de aanleg van een kelderbak hoe dan ook tot schade moest leiden. Ook overigens is niet gebleken dat voor [appellant] aanleiding bestond te veronderstellen dat [X] Bouw de opgedragen werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en redelijk deskundig aannemer in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden. Anders dan de Gemeente stelt, is [appellant] onder die omstandigheden niet aansprakelijk voor mogelijke fouten die [X] Bouw bij het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden zou hebben gemaakt.