ECLI:NL:GHAMS:2020:2936

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
200.261.899/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis wegens niet-ondertekening door alle arbiters en schorsing van de procedure

In deze zaak vordert eiseres de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 27 maart 2019 is gewezen tussen partijen. Eiseres stelt dat het vonnis niet door alle arbiters is ondertekend, wat volgens artikel 1057 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) noodzakelijk is. Het hof oordeelt dat de ondertekening door alle arbiters een vernietigingsgrond vormt op basis van artikel 1065 lid 1 sub d Rv. Het hof schorst de procedure op grond van artikel 1065a Rv, zodat het scheidsgerecht de mogelijkheid krijgt om de ondertekening alsnog te regelen. Eiseres heeft ook andere gronden voor vernietiging aangevoerd, zoals het ontbreken van een deugdelijke motivering en het buiten de opdracht treden van het scheidsgerecht, maar deze gronden worden door het hof verworpen. Het hof verwijst de zaak naar het Instituut voor Sportrechtspraak om de vernietigingsgrond ongedaan te maken. De beslissing in het voorwaardelijk incident wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.899/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 november 2020
inzake
[eiseres]
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M. Buitelaar te Naaldwijk,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident, advocaat: mr. P. Geervliet te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

Partijen worden [eiseres] respectievelijk [gedaagde] genoemd.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 25 juni 2019 de vernietiging gevorderd van het arbitraal vonnis dat op 27 maart 2019 tussen partijen is gewezen. Bij het aanbrengen van de dagvaarding zijn producties in het geding gebracht.
[gedaagde] heeft daarna een conclusie van antwoord ingediend, tevens incidentele conclusie tot inzage ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), eveneens met producties. Bij die conclusie heeft hij in de hoofdzaak zich tegen de vordering verweerd, en in het incident verzocht inzage te verlenen in een aantal hierna te noemen stukken en tevens verstrekking van een afschrift daarvan.
Vervolgens heeft [eiseres] zich bij conclusie van antwoord in het incident verweerd tegen inzage/afgifte van de door [gedaagde] verzochte stukken.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 juli 2020 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten , beide aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben partijen voorts enige vragen van het hof beantwoord.
Partijen hebben over en weer elkaars veroordeling in de gedingkosten gevorderd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, de volgende feiten vast.
2.1
[gedaagde] is lid van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (NPO). Hij woont in [woonplaats] en valt daarmee in het werkgebied van [eiseres] van de NPO.
2.2
[gedaagde] heeft op 10 juni 2018 met duif met ringnummer [X] (hierna “de duif”) deelgenomen aan de wedvlucht vanuit Laon, Frankrijk (hierna “de wedvlucht”). De duif heeft een snelheid behaald van [aantal] meter per minuut. De eerstvolgende duif heeft een snelheid behaald van [aantal] meter per minuut. [eiseres] heeft na de wedstrijd besloten de duif van [gedaagde] niet te klasseren. Hierover is een geschil ontstaan tussen partijen.
2.3 Nadat partijen eerst tevergeefs hebben getracht hun geschil met behulp van mediation te beslechten, hebben zij een arbitrageovereenkomst gesloten (ondertekend op 7 december 2018 door [gedaagde] en op 12 februari 2019 door [eiseres] ) waarbij het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) als arbitragecommissie is aangewezen (hierna “het scheidsgerecht”). Op de arbitrageovereenkomst is het Arbitragereglement Instituut Sportrechtspraak van toepassing (hierna “het Reglement”).
2.4
In het arbitraal geding heeft [gedaagde] gevorderd - kort samengevat - dat het scheidsgerecht de beslissing van het bestuur van [eiseres] nietig verklaart en [eiseres] opdraagt om de duif terug te plaatsen in de uitslag van de wedvlucht, met veroordeling van [eiseres] in de kosten. [eiseres] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
2.5
Bij arbitraal vonnis van 27 maart 2019 heeft het scheidsgerecht, voor zover van belang, het besluit van [eiseres] vernietigd, en [eiseres] opgedragen de duif binnen twee weken na verzending van het arbitraal vonnis in de uitslag van de wedvlucht vanuit Laon op 10 juni 2018 terug te plaatsen. Onder het dictum van het aribtraal vonnis staat het volgende vermeld: “Aldus gewezen te Amsterdam
door de arbitragecommissie van het ISR, bestaande uit mr. G. Vrieze, kamervoorzitter, mr. ing. H. Kasperts en mr. drs. H. Vegter, arbiters, en uitgesproken door mr. G. Vrieze ten kantore van het ambtelijk secretariaat van het Instituut Sportrechtspraak te Amsterdam op 27 maart 2019, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, juridisch secretaris.”
Onder het arbitraal vonnis zijn (alleen) de namen vermeld van de voorzitter (mr. G. Vrieze) en de juridisch secretaris (mr. A. van der Landen), en het arbitraal vonnis is (alleen) door hen ondertekend.
2.6
Bij schriftelijke verklaring, gedateerd 8 juli 2019, hebben de arbiters Vegter en Kasperts het volgende verklaard:
“Hierbij verklaren wij (…) dat wij volledig betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van het arbitraal vonnis en hier volledig achter staan.
Wij waren bereid dat vonnis mede te ondertekenen. Naar wij aannemen is, om tijdverlies, door het rondsturen van stukken ter tekening te voorkomen, volstaan met de handtekening van de voorzitter en juridisch secretaris. “
2.7
In artikel 2 sub 6 van het Reglement is bepaald dat geen hoger beroep van het arbitraal vonnis mogelijk is. In artikel 35 van het Reglement is – samengevat – bepaald dat elk der partijen binnen dertig dagen na het deponeren van het vonnis, kan verzoeken om herstel van een kennelijke vergissing in het vonnis, en dat het scheidsgerecht ook uit eigen beweging binnen dertig dagen na deponering van het vonnis tot herstel kan overgaan.

3.3. Vordering en verweer in de hoofdzaak, voorwaardelijk incidenteel verzoek

In de hoofdzaak
3.1
[eiseres] vordert de vernietiging van het onder 2.4 genoemde arbitraal vonnis omdat:
(i) dit niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv is ondertekend (artikel 1065 lid 1 sub d Rv);
(ii) dit niet met redenen is omkleed, althans niet ten aanzien van een voor de beslissing van het geschil essentieel punt (artikel 1065 lid 1 sub d Rv);
(iii) het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (artikel 1065 lid 1 sub c Rv)
(iv) de wijze van totstandkoming van het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e Rv).
3.2
[gedaagde] heeft bij verweerschrift de aangevoerde gronden tot vernietiging van het arbitraal vonnis bestreden en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
In het voorwaardelijk incident
[gedaagde] heeft - naar het hof begrijpt - voorwaardelijk, namelijk voor het geval één van de door [eiseres] aangevoerde vernietigingsgronden slaagt, een incident ex artikel 843a Rv opgeworpen.
De vordering in het incident is ter zitting beperkt in die zin dat [gedaagde] uitsluitend nog inzage/afschrift vordert van de notulen van de bestuursvergadering van [eiseres] waarin is besloten geen rechtsmiddel aan te wenden tegen het arbitraal vonnis, althans te berusten in dat vonnis. [eiseres] heeft geantwoord in het incident.

4.4. Beoordeling

In de hoofdzaak
Bij Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Stb. 2014, 200) is de Nederlandse wetgeving met betrekking tot arbitrage op een aantal onderdelen gewijzigd. Tot de punten waarop de arbitragewetgeving is gewijzigd, behoren de bepalingen die regelen op welke wijze de vernietiging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd. De genoemde wet is op 1 januari 2015 in werking getreden. Uit artikel IV, eerste en derde lid, van die wet volgt dat de gewijzigde arbitragewetgeving van toepassing is op arbitrages die aanhangig zijn geworden op of na 1 januari 2015 en op zaken bij de overheidsrechter indien en voor zover het daarbij gaat om arbitrages zoals zojuist bedoeld.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbitrage die heeft geleid tot het arbitraal vonnis waarvan [eiseres] de vernietiging vordert, aanhangig is geworden op of na 1 januari 2015, zodat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis moet worden beoordeeld aan de hand van de sinds die datum geldende, gewijzigde arbitragewet. Op grond van het bepaalde in artikel 1064a, eerste lid, Rv, zoals luidend sinds 1 januari 2015, is dit hof tot kennisneming van de vordering bevoegd, aangezien Amsterdam de plaats van het arbitraal geding is geweest.
4.3
In artikel
1065 lid 1 Rvis het volgende bepaald.
“1.Vernietiging kan slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.”
In artikel
1060 Rvis – samengevat – bepaald dat een verbetering van een arbitraal vonnis hetzij op verzoek van (een der) partijen, hetzij op eigen initiatief van het scheidsgerecht, binnen 3 maanden na verzending van de uitspraak dient te geschieden.
In artikel
1065a Rvis bepaald:

1. Het gerechtshof kan, op verzoek van een partij of uit eigen beweging, de vernietigingsprocedure schorsen voor een door het gerechtshof te bepalen termijn om het scheidsgerecht in staat te stellen de grond tot vernietiging ongedaan te maken door het heropenen van het arbitraal geding dan wel door het nemen van een andere maatregel als het scheidsgerecht geraden acht. Tegen een beslissing van het gerechtshof staat geen hogere voorziening open.2. Voordat het scheidsgerecht beslist, stelt het de partijen in de gelegenheid te worden gehoord.3. Indien het scheidsgerecht van oordeel is dat de grond tot vernietiging ongedaan kan worden gemaakt, wijst het een dienovereenkomstig arbitraal vonnis dat in plaats komt van het vonnis waarvan vernietiging is gevorderd.
4. Na de schorsing van de vernietigingsprocedure, beslist het gerechtshof overeenkomstig hetgeen het, de omstandigheden in aanmerking genomen, passend acht.”
4.4
Geen van partijen heeft – op grond van het bepaalde in artikel 1060, eerste lid, Rv – binnen drie maanden na de dag van verzending van het arbitraal vonnis of binnen een andere door partijen overeengekomen termijn, het scheidsgerecht schriftelijk verzocht het arbitraal vonnis, te verbeteren. Het scheidsgerecht heeft het arbitraal vonnis evenmin – op grond van het bepaalde in artikel 1060, vierde lid, Rv – uit eigen beweging verbeterd.
(i) uitspraak niet door alle arbiters ondertekend, artikel 1065 lid 1 sub d Rv
4.5
[eiseres] heeft aangevoerd dat het arbitraal vonnis niet door alle arbiters is ondertekend en daarom vernietigd dient te worden. Uit artikel 1057 lid 2 Rv vloeit voort dat het arbitraal vonnis op straffe van nietigheid door alle arbiters dient te zijn ondertekend. In artikel 1057 lid 3 Rv is bepaald dat wanneer een of meer van de arbiters buiten staat zijn om te tekenen, dit wordt vermeld in de uitspraak. Dat laatste is hier niet geschied. Blijkens de verklaring van de beide arbiters wier handtekening onder het arbitraal vonnis ontbreekt, , waren zij niet buiten staat om het arbitraal vonnis mede te ondertekenen, maar gingen zij ervan uit dat “om tijdverlies te voorkomen” is volstaan met alleen de handtekening van de voorzitter en de secretaris. Voorts verklaren zij volledig betrokken te geweest bij de totstandkoming van het arbitraal vonnis en dat zij bereid waren het vonnis mede te ondertekenen.
4.6
Nu het arbitraal vonnis niet op de voet van artikel 1057 lid 2 door alle arbiters is ondertekend, is sprake van een vernietigingsgrond op grond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv.
4.7
Het scheidsgerecht kan de vernietigingsgrond uitsluitend ongedaan maken door alsnog de uitspraak door alle drie de arbiters te laten ondertekenen.
Daartoe bestaat aanleiding nu uit de overgelegde verklaring blijkt dat ondertekening door alle arbiters wel degelijk de bedoeling was van het scheidsgerecht maar dat om praktische redenen (ten onrechte) is volstaan met de handtekening van de voorzitter en de secretaris. Het hof zal op de voet van artikel 1065a Rv het geding schorsen teneinde het scheidsgerecht in staat te stellen de onder 4.5 genoemde vernietigingsgrond ongedaan te maken.
4.8
Na de schorsing zal het geding kunnen worden voortgezet en zullen partijen – eerst [eiseres] , daarna [gedaagde] – ieder een akte mogen nemen teneinde het hof in te lichten over de beslissing van het scheidsgerecht en de daaraan naar de opvatting van partijen door het hof te verbinden gevolgen.
(ii) arbitraal vonnis niet met redenen omkleed (artikel 1065 lid 1 sub d Rv) en (iii) scheidsgerecht buiten haar opdracht getreden (artikel 1065 lid 1 sub c Rv)
4.9
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat het arbitraal vonnis ten onrechte is gewezen tussen [eiseres] en [gedaagde] , terwijl de arbitrale procedure aanhangig was tussen
het bestuurvan [eiseres] en [gedaagde] . Aldus is het scheidsgerecht buiten haar opdracht getreden. Voorts is ten onrechte in het bestreden vonnis onder 4.1 overwogen dat [eiseres] haar formele verweren heeft ingetrokken. Daarvan is volgens [eiseres] geen sprake geweest. Het scheidsgerecht heeft zonder enige motivering een arbitraal vonnis gewezen tussen [gedaagde] en [eiseres] terwijl [eiseres] niet i rechte was betrokken door [gedaagde] . Het scheidsgerecht heeft haar vonnis ten aanzien van dit aspect niet met redenen omkleed. Het arbitraal vonnis dient ook op deze grond te worden vernietigd, aldus [eiseres] .
4.1
Deze gronden falen. Daartoe is het volgende redengevend. Onder 4.1 van het arbitraal vonnis is overwogen dat [eiseres] de formele verweren ter zitting heeft prijsgegeven. [eiseres] heeft haar stelling dat deze overweging onjuist is, en dat zij ter zitting niet haar formele verweren heeft ingetrokken, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zij heeft slechts volstaan met een ontkenning terwijl het op haar weg had gelegen bijvoorbeeld schriftelijke aantekeningen te overleggen van hetgeen ter zitting het scheidsgerecht is verhandeld en/of ter zitting overgelegde pleitaantekeningen. Maar ook indien moet worden aangenomen dat [eiseres] haar formele verweren heeft gehandhaafd, neemt het hof als vaststaand aan dat [eiseres] zowel in het arbitraal geding als in de onderhavige procedure rechtsgeldig werd/wordt vertegenwoordigd door haar bestuur. In artikel 2:45 BW en artikel 22 van de statuten van [eiseres] is bepaald dat het bestuur de vereniging vertegenwoordigt. Tevens staat vast dat de arbitrageovereenkomst – waarin het bestuur van [eiseres] als partij wordt genoemd bij de arbitrage – ter zitting van 12 februari 2019 is getekend in aanwezigheid van de gemachtigde van [eiseres] . Het moet er daarom voor gehouden worden dat de arbitrageovereenkomst is aangegaan door de [eiseres] , en dat met de woorden ‘het bestuur van de [eiseres] ’, de [eiseres] zelf is bedoeld.
(iv) strijd met de openbare orde, artikel 1065 lid 1 sub e Rv4.11
[eiseres] voert verder aan dat de wijze waarop het arbitraal vonnis tot stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde. Volgens [eiseres] heeft het scheidsgerecht het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Daartoe stelt [eiseres] dat het scheidsgerecht één dag voor de zitting een e-mail heeft gestuurd aan [eiseres] met daarbij twee artikelen, welke aangereikt zouden zijn door de (de gemachtigde van) [gedaagde] , [gemachtigde] (verder: [gemachtigde] ), zonder dat de herkomst van deze artikelen was vermeld aan [eiseres] . Hierdoor heeft [eiseres] (onder meer) geen bezwaar kunnen maken tegen het tijdstip van indiening. [gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat [gemachtigde] de desbetreffende stukken aan het scheidsgerecht heeft toegezonden, en voert tevens aan – voor zover dat wel het geval zou zijn - dat [gemachtigde] niet als zijn gemachtigde optrad. Ten slotte stelt [gedaagde] dat de desbetreffende artikelen tijdens de mondelinge behandeling bij het scheidsgerecht onderwerp van gesprek zijn geweest, en dat alleen al daarom het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden.
4.12
Indien en voor zover al juist zou zijn dat [gemachtigde] , al dan niet in zijn hoedanigheid van gemachtigde van [gedaagde] , stukken heeft aangereikt aan het scheidsgerecht, van welke stukken het scheidsgerecht vervolgens een dag voor de zitting een afschrift heeft verstrekt aan [eiseres] zonder daarbij de herkomst van deze stukken te vermelden, dan rechtvaardigt dat niet de conclusie dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Immers, [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat de desbetreffende stukken ter zitting zijn besproken en dat door [eiseres] geen bezwaar is gemaakt tegen het tijdstip van indiening hiervan. [eiseres] heeft ook anderszins niet aangegeven meer tijd nodig te hebben voor bestudering van de ingebrachte stukken. Ook deze vernietigingsgrond faalt.
4.13
Resumerend falen de door [eiseres] aangevoerde vernietigingsgronden, behoudens de hiervoor onder (i) genoemde grond, inhoudende dat het arbitraal vonnis niet door alle arbiters is ondertekend. Het hof zal de zaak verwijzen teneinde ISR in de gelegenheid te stellen de onder 4.5 tot en met 4.7 genoemde grond tot vernietiging ongedaan te maken. De griffier zal partijen een afschrift verstrekken van de te zijner tijd van het scheidsgerecht ontvangen stukken. Partijen worden in de gelegenheid gesteld als hiervoor onder 4.8 bedoeld.
In afwachting van hetgeen onder 4.7 is weergegeven, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
In het voorwaardelijk incident
4.14
De beoordeling zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak.

5.Beslissing

Het hof:
schorst het geding voor een termijn van drie maanden om het onder 2.3 genoemde scheidsgerecht in staat te stellen de onder 4.5 tot en met 4.7 genoemde grond tot vernietiging ongedaan te maken;
verwijst de zaak naar het Instituut voor Sportrechtspraak voor het hiervoor genoemde doel;
draagt de griffier op aan partijen te zijner tijd een afschrift te verstrekken van de van ISR ontvangen stukken;
stelt partijen in de gelegenheid een akte te nemen als hiervoor onder 4.8 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.