ECLI:NL:GHAMS:2020:291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.265.515/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige A]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 4 september 2019 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 4 juni 2019 de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De moeder en de Raad voor de Kinderbescherming zijn verweerders in deze procedure. De vader betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige A] is. Hij wijst op de emotionele groei van zijn dochter en zijn bereidheid om hulp te bieden. De Raad daarentegen stelt dat de communicatieproblemen tussen de ouders en de onduidelijkheid over de zorgregeling een ernstige bedreiging vormen voor de ontwikkeling van [minderjarige A]. De moeder steunt de Raad en benadrukt dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk is om de ouders te helpen. Het hof overweegt dat de ouders niet in staat zijn om constructief samen te werken en dat dit leidt tot onduidelijkheid en onrust voor [minderjarige A]. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige A] te waarborgen en bekrachtigt de eerdere beschikking. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.265.515/01
zaaknummer rechtbank: C/15/288275 / JU RK 19/844
beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2020 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [A] (hierna te noemen: [minderjarige A] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter), van 4 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 4 september 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 juni 2019.
2.2
De raad heeft bij brief van 22 oktober 2019 laten weten ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Hoorn, heeft namens de moeder op 15 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 28 november 2019 met bijlage, ingekomen op 4 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 3 december 2019 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, kantoorgenoot van mr. D.E. Post;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige A] , geboren [in] 2014 in [geboorteplaats]
.De ouders hebben nooit samengewoond. De vader heeft [minderjarige A] erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige A] . [minderjarige A] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder in [plaats] .
3.2
De vader heeft nog een dochter, [minderjarige B] , geboren [in] 2011, uit een eerdere relatie.
3.3
[minderjarige A] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Tussen de vader en [minderjarige A] is een zorgregeling vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, [minderjarige A] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 4 juni 2020.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking de gronden aanwezig waren voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en zo ja, of deze gronden thans nog aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De vader is van mening dat er geen gronden zijn voor ondertoezichtstelling van [minderjarige A] . Hij voert daartoe aan dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige A] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en er is sprake van emotionele groei. De vader heeft altijd zijn medewerking verleend aan de hulpverlening. Hij heeft genoeg van de bemoeienis van de hulpverlening. Zo nodig is hij zelf in staat de nodige hulpverlening te organiseren. Een ondertoezichtstelling biedt geen oplossing voor de communicatieproblemen tussen de ouders. Een gedwongen kader zal een averechts effect hebben. Dat is niet in het belang van [minderjarige A] .
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader nog aangevoerd dat in het kader van de ondertoezichtstelling tot op heden weinig is bereikt. Er is nog niet ingezet op verbetering van de onderlinge communicatie en ook ten aanzien van de nakoming van de zorgregeling door de moeder heeft de GI nog weinig kunnen betekenen. De vader stelt zich op het standpunt dat ondertoezichtstelling van [minderjarige A] geen meerwaarde heeft, maar indien het hof anders oordeelt, zal hij aan de uitvoering daarvan meewerken, aldus de vader.
5.4
De raad stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige A] noodzakelijk is. De moeizame communicatie tussen de ouders is niet de enige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige A] . Ook haar perspectief wordt door de ouders veelvuldig ter discussie gesteld, zowel met betrekking tot haar hoofdverblijfplaats en school, als de zorgregeling. Daarnaast is er bij de ouders een gebrek aan wederzijds vertrouwen en een gebrek aan probleembesef. Hoewel [minderjarige A] nog geen duidelijke kindsignalen laat zien, baart de relatie tussen de ouders en de wijze waarop zij zich als verzorgers van [minderjarige A] opstellen, zorgen. [minderjarige A] lijkt klem en verloren te zullen gaan raken tussen de ouders. Zij kan niet van haar ouders op aan. Beide ouders leggen de oorzaak van hun onderlinge problemen bij de ander. Dat vormt geen basis voor hulpverlening in een vrijwillig kader. De vader had eerder ook geen vertrouwen in vrijwillige hulpverlening met betrekking tot zijn dochter [minderjarige B] . Er worden dan ook geen mogelijkheden meer gezien voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Aangezien de ouders nooit een affectieve relatie hebben gehad, lijkt een traject als Ouderschap Blijft niet passend. Ingezet zou kunnen worden op parallel ouderschap.
5.5
De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige A] noodzakelijk is. Hoewel het op dit moment goed gaat met [minderjarige A] , laat de hulpverlening weten dat de slechte onderlinge verhouding tussen de ouders later een negatief effect op haar leven zal kunnen hebben. Er dient daarom verandering in de situatie te worden gebracht. Het is noodzakelijk dat de GI betrokken is om de ouders nader tot elkaar te brengen, aldus de moeder.
5.6
De gezinsmanager heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat in het kader van de ondertoezichtstelling nog niet daadwerkelijk is ingezet op verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. Zolang er nog juridische procedures lopen, kunnen de ouders nog niet worden aangemeld voor een traject als “Kinderen uit de knel”. De rol van de gezinsmanager is tot op heden beperkt gebleven tot het monitoren van de situatie. De gezinsmanager heeft geconstateerd dat de afspraken over de uitvoering van de zorgregeling een aantal keer niet zijn nagekomen door de moeder en dat de communicatie tussen de ouders niet goed loopt. De school heeft onlangs de zorg geuit dat [minderjarige A] vermoeidheidsklachten vertoont, aldus de gezinsmanager.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige A] is een kwetsbaar meisje van bijna zes jaar oud. Zij wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, doordat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren en constructief samen te werken in het belang van [minderjarige A] . De uitvoering van de zorgregeling verloopt daardoor moeizaam en afspraken daaromtrent worden niet altijd goed nagekomen. Dit zorgt voor het ontbreken van structuur en regelmaat voor [minderjarige A] . Zo is [minderjarige A] door de moeder meermalen niet of niet op tijd naar de vader gebracht, waardoor het voor [minderjarige A] onduidelijk is wanneer zij bij welke ouder is. Daarnaast zijn de ouders verwikkeld in een langdurige (juridische) strijd. Meermalen is geprocedeerd over de zorgregeling tussen [minderjarige A] en de vader. De afgelopen jaren is er door de voortdurende wijzigingen in de zorgregeling en de slechte verhouding tussen de ouders veel onrust geweest. Beide ouders leggen de oorzaak van hun communicatieproblemen en de problemen over het niet nakomen van afspraken omtrent de uitvoering van de zorgregeling bij de ander. Er is sprake van wederzijds wantrouwen. Het lukt de ouders niet om de belangen en behoeftes van [minderjarige A] centraal te stellen, waardoor het risico bestaat dat [minderjarige A] klem zal raken tussen haar ouders. De school heeft de zorg geuit dat [minderjarige A] vermoeidheidsklachten vertoont.
5.8
Hulpverlening is noodzakelijk om de ouders te leren met elkaar te communiceren en samen te werken in het belang van [minderjarige A] . De ouders zijn wisselend in de acceptatie van hulpverlening in een vrijwillig kader. Hoewel de vader thans stelt dat hij bereid is om mee te werken aan hulpverlening in een vrijwillig kader, is dat tot op heden niet gebleken. Ten tijde van het raadsonderzoek heeft de vader verklaard dat hij niet met hulpverlening wenst mee te werken, vanwege zijn slechte ervaringen met hulpverlening voor zijn dochter [minderjarige B] . De moeder gaf aan dat zij hulpverlening niet zag zitten vanwege de slechte communicatie met de vader. Ter zitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders en hun onderlinge communicatie - ondanks betrokkenheid van de GI - nog geenszins is verbeterd.
5.9
Hoewel de ouders beiden het beste voor [minderjarige A] wensen, lijken zij zich onvoldoende te realiseren welke gevolgen hun (juridische) strijd voor [minderjarige A] heeft en wat dit voor haar ontwikkeling betekent. [minderjarige A] is de afgelopen jaren belast door de slechte communicatie en de gespannen verhouding tussen de ouders. Zij vertoont inmiddels kindsignalen. Nu de ouders de noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende accepteren, is het hof van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die thans ook nog aanwezig is. Het hof acht hulpverlening in een gedwongen kader met de betrokkenheid van een gezinsmanager als regievoerder noodzakelijk om de ouders nader tot elkaar te brengen en de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige A] te kunnen keren. De omstandigheid dat de daadwerkelijke uitvoering van de ondertoezichtstelling nog op gang moet komen, leidt niet tot een ander oordeel.
5.1
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Gelet op de aard van de zaak zullen de kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd. Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in haar proceskosten zal worden afgewezen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier en is op
28 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.