ECLI:NL:GHAMS:2020:290
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voogdij in geval van gezagsvacuüm met betrekking tot minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige voogdij van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont in Frankrijk en heeft het gezag over de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft op 1 april 2019 een verzoek ingediend voor voorlopige voogdij, omdat er een gezagsvacuüm was ontstaan. Dit kwam voort uit de aanhouding van een vrouw op Schiphol die zich voordeed als de moeder van de minderjarige, maar dit bleek niet waar te zijn. De kinderrechter heeft op 1 april 2019 de GI belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige.
De moeder is op 4 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2019 zijn de moeder, de Raad en de GI niet verschenen, ondanks dat zij daartoe waren opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich op de ochtend van de zitting had gemeld bij de GI, maar dat haar identiteit pas na de zitting kon worden geverifieerd. Het hof oordeelt dat de voorlopige voogdijmaatregel noodzakelijk was, omdat er ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg onduidelijkheid bestond over wie de gezaghebbende ouder was.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de maatregel van voorlopige voogdij dringend en onverwijld noodzakelijk was om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De beslissing van het hof houdt in dat de GI bevoegdheden heeft gekregen ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige, totdat er een definitieve beslissing over het gezag is genomen. De moeder heeft verzocht om de beschikking te vernietigen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.