ECLI:NL:GHAMS:2020:2885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
23-0003168-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging, bezit vuurwapen, amfetamine en winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging, bezit van een vuurwapen, aanwezigheid van amfetamine en winkeldiefstal. De tenlastelegging omvatte onder andere het bedreigen van een slachtoffer met een wapen en het in bezit hebben van een alarmpistool en amfetamine. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 oktober 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de bedreiging voldoende ernstig was om als zodanig te worden gekwalificeerd. Het hof verwierp ook het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. Het hof hield rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt de impact van geweldsdelicten op de maatschappij en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003168-18
datum uitspraak: 29 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-095586-18 en 15-128280-18, alsmede 15-800194-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 15-095586-18:
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Enkhuizen, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- voor voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en vervolgens zijn, verdachtes shirt omhoog te trekken
- waardoor een wapen, dat in verdachtes broekband zat, zichtbaar werd;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Enkhuizen, althans in Nederland een of meer wapens van categorie III, te weten een alarmpistool (merk: colt, model: Colt Goverment 1911 A1) en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een of meer patro(o)n(en), voorzien van bodemstempel 9mm P.A. voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 3 mei 2018 te Enkhuizen, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 180 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de zaak met parketnummer 15-128280-18 (gevoegd):
hij op of omstreeks 2 juli 2018 te Enkhuizen markers en/of een zonnebril en/of een parfumflesje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel] (locatie: [locatie]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de bedreiging niet van dien aard is geweest dat de aangever, [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]), zich in redelijkheid daadwerkelijk bedreigd voelde met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is, voor zover hier van belang, vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou kunnen worden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte naar de berging is gelopen om een wapen te pakken en tussen zijn broeksband heeft gedaan. Vervolgens heeft de verdachte dit wapen bewust aan [slachtoffer] getoond door zijn t-shirt omhoog te doen, met de bedoeling [slachtoffer] bang te maken, zoals de verdachte ook heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte jegens [slachtoffer] gedane uitlatingen onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij hem de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou kunnen worden en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Daarbij is irrelevant of die vrees ook daadwerkelijk
isontstaan. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 15-095586-18:
1.
hij op 15 mei 2018 te Enkhuizen [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door voor [slachtoffer] te gaan staan en vervolgens zijn shirt omhoog te trekken waardoor een wapen, dat in verdachtes broekband zat, zichtbaar werd;
2.
hij op 15 mei 2018 te Enkhuizen, een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, model: Colt Goverment 1911 A1 en munitie van categorie III, te weten drie patronen, voorzien van bodemstempel 9mm P.A. voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 3 mei 2018 te Enkhuizen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 180 gram van een materiaal bevattende amfetamine;
in de zaak met parketnummer 15-128280-18 (gevoegd):
hij op 2 juli 2018 te Enkhuizen markers, een zonnebril en een parfumflesje, die toebehoorden aan [winkel] locatie: [locatie], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Beroep op noodweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair aangevoerd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat hij heeft gehandeld in noodweer.
Hij heeft daartoe naar het hof begrijpt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende gesteld. De verdachte was genoodzaakt zichzelf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De verdachte is naar zijn berging gelopen en [slachtoffer] liep hem achterna en stond tegen het raam van de berging aan te beuken, waardoor de verdachte vervolgens was genoodzaakt een wapen te laten zien.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Op het moment dat de verdachte de berging inging was geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging geboden was. Dat [slachtoffer] even later op het raam stond te slaan, maakt dat niet anders. Nu de verdachte zich niet in een noodweersituatie heeft bevonden, faalt het beroep op noodweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 15-128280-18 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
15-128280-18 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg een onherstelbaar vormverzuim inhoudt als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarop strafvermindering dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het niet opmaken van een proces-verbaal in deze zaak geen onherstelbaar vormverzuim oplevert, mede gelet op de door de verdachte in hoger beroep ter terechtzitting herhaalde verklaringen.
Het verweer van de raadsman treft geen doel nu art. 359a Sv onder meer vereist dat het moet gaan om vormen die zijn verzuimd bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge het bepaalde in art. 132 Sv wordt verstaan onder het voorbereidend onderzoek het onderzoek dat aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat. Het niet opmaken van een proces-verbaal van de zitting valt hier dus niet onder zodat dit geen reden is voor strafvermindering.
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in ieder geval geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan het reeds uitgezeten deel van de gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer], door hem een wapen te tonen. Geweldsdelicten versterken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en kunnen bij slachtoffers langdurig angstgevoelens veroorzaken.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 180 gram amfetamine. Amfetamine is schadelijk voor de volksgezondheid en bovendien gaat de handel daarin gepaard met allerlei andere soorten van criminaliteit en plegen personen die van die middelen afhankelijk zijn niet zelden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen.
Tot slot heeft de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de verdachte en de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, waaronder de aanpak van zijn problemen op verschillende leefgebieden en de ondersteuning die de verdachte momenteel krijgt en aanvaardt van (de reclasseringswerker van) GGZ Reclassering Fivoor, waaronder de (nog op te starten) dagbehandeling.
Het hof houdt rekening met de sterk gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte sinds hij deze feiten ruim twee jaar geleden beging en het gegeven dat de verdachte inmiddels weer het benodigde evenwicht in zijn leven lijkt te hebben hervonden. Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2020, hebben zich sinds de feiten die in deze procedure aan de orde zijn geen soortgelijke incidenten voorgedaan.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf wel aangewezen. Niettemin acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die de verdachte al heeft doorgebracht in de voorlopige hechtenis, niet passend. Dit kan de door verdachte ingezette, voorzichtig positieve ontwikkeling doorkruisen. Het opleggen van een taakstraf van aanzienlijk duur past daarom beter bij zijn huidige persoonlijke omstandigheden.
Het hof acht aldus, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 30 april 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
In de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, ziet het hof evenwel aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen.
De dan nog openstaande voorwaardelijke gevangenisstraf moet voor de verdachte als stok achter de deur blijven dienen om de ingeslagen positieve weg voort te zetten.
Gelet op het voorgaande zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-095586-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-128280-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 30 april 2018 met parketnummer 15-800194-17, te weten een gevangenisstraf van 365 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V. Mul, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 oktober 2020.
Mr. V. Mul en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.