ECLI:NL:GHAMS:2020:288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.259.730/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en nihilstelling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in Groot-Brittannië zijn gehuwd en in 2017 zijn gescheiden. De man had in eerste aanleg verzocht om nihilstelling van de partneralimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 598,- per maand en later was geïndexeerd naar € 619,11 en € 634,59. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 2019 een WW-uitkering ontvangt van € 1.245,- bruto per maand, wat aanzienlijk lager is dan het bedrag waarmee rekening was gehouden bij de eerdere vaststelling van de alimentatie. Dit werd door het hof aangemerkt als een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting rechtvaardigt.

De man verzocht om de partneralimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen vanaf 1 maart 2019, maar het hof heeft besloten dat de ingangsdatum 1 september 2019 zal zijn, omdat de man geen financiële gegevens had overgelegd van vóór deze datum. Het hof heeft de draagkracht van de man berekend en geconcludeerd dat hij niet in staat is om enige partnerbijdrage te betalen. De beslissing van het hof houdt in dat de man vanaf 1 september 2019 geen partneralimentatie meer hoeft te betalen, en dat de vrouw de reeds betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen, aangezien de man dit ter zitting heeft toegezegd.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van wijziging van omstandigheden in alimentatiezaken en de noodzaak voor partijen om relevante financiële gegevens te overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.259.730/01
zaaknummer rechtbank: C/15/274247 / FA RK 18-2813
beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2020 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] (Groot-Brittannië),
verweerster hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna te noemen: de rechtbank) van 20 februari 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 mei 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 20 februari 2019.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de man van 5 december 2019 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun respectieve advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn [in] 1981 met elkaar gehuwd te [plaats] (Groot-Brittannië). Het huwelijk is op 22 mei 2017 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2017, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.3
Bij voornoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2017 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) een bedrag van € 598,- per maand zal voldoen.
3.4
De partneralimentatie bedraagt met ingang van 2019 ingevolge de wettelijke indexering € 619,11 per maand en met ingang van 2020 € 634,59 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van 7 juni 2017.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en de partneralimentatie vast te stellen op nihil of een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te behoren.
4.3
De vrouw heeft ter zitting verzocht het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Rechtsmacht
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Alimentatieverordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu de vrouw als verweerster in dezen is verschenen en die verschijning niet ten doel heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten.
Wijziging van omstandigheden
5.3
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van de eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
Het hof stelt vast dat de man thans een WW-uitkering ontvangt van € 1.245,- bruto per maand, hetgeen aanzienlijk lager is dan de WW-uitkering van € 2.243,- bruto per maand waarmee bij de berekening van de partneralimentatie in 2017 rekening is gehouden.
Dit is naar het oordeel van het hof een wijziging van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man rechtvaardigt.
Ingangsdatum
5.4
De man heeft zijn verzoek ter zitting gewijzigd en verzocht de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te bepalen met ingang van 1 maart 2019, nu vanaf dan het inkomen van de man tot 70% was gedaald, hetgeen als een wijziging van omstandigheden moet worden beschouwd.
De vrouw heeft gesteld dat de man geen financiële gegevens heeft overgelegd over de periode van vóór 1 september 2019, waardoor de ingangsdatum niet op een eerder moment kan worden vastgesteld.
5.5
Het hof stelt vast dat de man betaalspecificaties heeft overgelegd van de WW-uitkering vanaf 1 september 2019, zodat het hof deze datum als ingangsdatum zal bepalen. Dat eerder van een lager inkomen sprake was is, bij gebreke van financiële stukken waaruit het inkomen van de man blijkt, onvoldoende komen vast te staan.
Behoefte vrouw
5.6
De eerder vastgestelde behoefte van de vrouw aan partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht man
5.7
De man heeft betaalspecificaties overgelegd van de door hem ontvangen WW-uitkering vanaf 1 september 2019, waaruit volgt dat zijn WW-uitkering € 1.245,- bruto per maand bedraagt.
Bij het berekenen van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting.
5.8
De volgende lasten van de man zijn niet in geschil:
- de huur van € 514,- per maand, alsmede een huurtoeslag van € 254,- per maand;
- de premie zorgverzekering van € 150,- per maand, alsmede een zorgtoeslag van € 99,- per maand.
5.9
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Gelet op voormelde financiële gegevens en draagkrachtberekening acht het hof de man niet in staat enige partnerbijdrage te betalen. Het hof zal de door de man te betalen partnerbijdrage dan ook op nihil bepalen met ingang van 1 september 2019.
Terugbetaling
5.1
De man heeft de eerder vastgestelde partneralimentatie tot en met december 2019 voldaan. De nihilstelling vanaf 1 september 2019 brengt mee dat de man teveel aan de vrouw heeft betaald, hetgeen tot een terugbetalingsverplichting van de vrouw zou kunnen leiden. Nu de man evenwel ter zitting heeft toegezegd dat de vrouw de reeds betaalde partneralimentatie niet hoeft terug te betalen, zal het hof hiervan uitgaan en zal worden beslist als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2017, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud op nihil met ingang van 1 september 2019, met dien verstande dat voor zover tot en met 31 december 2019 meer is betaald of verhaald de bijdrage wordt vastgesteld op hetgeen is betaald of verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 28 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.