Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
;
;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [kind A]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 2 januari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2019, waarin de uithuisplaatsing van [kind A] voor een kortere periode was verlengd. De moeder van [kind A] heeft op 13 januari 2020 een verweerschrift ingediend, waarin zij verzoekt om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank, met een verzoek tot een kortere verlenging van de uithuisplaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [kind A], die voortkomen uit een jarenlange chronische onveiligheid in het gezin. De moeder heeft in het verleden hulpverlening ingeschakeld, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de veiligheid van [kind A] in de thuissituatie nog steeds bestaan. De Raad heeft rapporten uitgebracht die wijzen op de noodzaak van een NIFP-onderzoek om de opvoedcapaciteiten van de moeder en de veiligheid in de thuissituatie te onderzoeken.
Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] te verlengen tot en met 23 augustus 2020. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen aanwenden.