ECLI:NL:GHAMS:2020:2859

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.270.510/01 en 200.274.894/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, huurrecht woning en verdeling gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding tussen partijen, die in 1968 in de wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft op 20 september 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna hun huwelijk op 18 mei 2020 is ontbonden. De rechtbank heeft op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij zij verzoekt om het huurrecht van de woning aan haar toe te wijzen en om de verdeling van de gemeenschap van goederen te regelen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken, ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan dat van de vrouw, die inmiddels bij haar zus woont. De beschikking van de rechtbank is op dit punt bekrachtigd.

Wat betreft de verdeling van de gemeenschap van goederen hebben partijen overeenstemming bereikt over verschillende activa en passiva. Het hof heeft de gemaakte afspraken vastgelegd en bepaald dat de vrouw een bedrag van € 1.170,05 aan de man dient te betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is op 20 oktober 2020 openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.270.510/01 en 200.274.894/01
Zaaknummer eerste aanleg: C15/293780/FA RK 19-5369
beschikking van de meervoudige kamer van 20 oktober 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Rozemeijer te Velserbroek.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 3 maart 2020. Bij deze beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de echtscheiding.
1.2
De vrouw heeft op 6 februari 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.3
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 23 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 juli 2020 met bijlage, ingekomen op 31 juli 2020.
1.4
De zaak is op 6 augustus 2020 ter terechtzitting behandeld.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 1968 in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. De vrouw heeft op 20 september 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Hun huwelijk is op 18 mei 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 november 2019 in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap. De man heeft zich in eerste aanleg gerefereerd aan alle verzoeken van de vrouw.
3.2
De vrouw heeft verzocht, voor zover thans nog van belang en – naar het hof begrijpt – met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen:
I. dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] ;
II. dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap en hiertoe te bepalen dat de vrouw, naar het hof begrijpt, in ieder geval enig bedrag verkrijgt;
III. dat als een van de partijen niet meewerkt aan de verdeling van de gemeenschap, onafhankelijke derden worden benoemd;
IV. kosten rechtens.
3.3
De man verzoekt, voor zover thans nog van belang, primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de nevenvoorzieningen, subsidiair de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het huurrecht en de boedelscheiding af te wijzen.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzoekt de man, voor zover thans nog van belang:
I. te bepalen dat de man huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning;
II. de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap te gelasten zoals in het verweerschrift omschreven.

4.De verder beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1
De man is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken met betrekking tot het huurrecht en de verdeling, omdat de verzoeken die zij in eerste aanleg heeft gedaan, zijn toegewezen.
4.2
Het hof is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken. Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de partij die hoger beroep aantekent de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten (“de herstelfunctie” van het hoger beroep). Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De vrouw verzoekt immers, in tegenstelling tot hetgeen zij in eerste aanleg heeft verzocht, dat het huurrecht van de woning aan haar wordt toegewezen en dat het hof alsnog een beslissing over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geeft.
Het hof zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van deze verzoeken.
Bezwaar tegen stukken
4.3
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de producties die door de man op 30 juli 2020 aan het hof zijn toegezonden, omdat, zo begrijpt het hof, deze te laat zijn ingediend. De vrouw is het niet met de inhoud van alle producties eens en heeft door de late indiening niet op haar beurt producties in reactie op de door de man ingediende producties kunnen indienen.
Gelet op artikel 5.6 van de “Tijdelijke regeling ter uitvoering van artikel 1.1.16 resp. artikel 1.1.24 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (d.d. januari 2019 (versie 9) resp. september 2019 (versie 10)) in verband met het Corona virus” (Tijdelijke regeling F&J hoven) zijn de producties tijdig ingediend en zal het hof deze toelaten. Het hof ziet ook overigens geen reden om geen acht te slaan op de producties. Voor zover van de zijde van de vrouw bezwaar is gemaakt tegen de inhoud van de stukken, zal het hof hierop ingaan bij de beoordeling van het hoger beroep.
Huurrecht voormalige echtelijke woning
4.4
De vrouw heeft verzocht het huurrecht van de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) alsnog aan haar toe te wijzen. Zij stelt dat het haar niet lukt passende vergelijkbare woonruimte elders te vinden, terwijl de inwoning bij familie niet optimaal is. De vrouw kan alleen deze woning betalen. Ter zitting heeft zij voorts aangevoerd dat de woning al 40 jaar het gezinshuis is, waarin zij ziel en zaligheid heeft gestoken. Zij heeft ervoor gezorgd dat het een gezellig huis is en de tuin ingericht en bijgehouden. Zij is weggegaan vanwege de houding van de man, die haar jaren heeft gekleineerd en haar zelfvertrouwen heeft ondermijnd.
De man meent dat hij een groter belang heeft dan de vrouw bij behoud van de woning. De woning is oorspronkelijk de woning van de ouders van de man, hij is daar opgegroeid en partijen hebben na de huwelijkssluiting een jaar bij zijn ouders ingewoond. Vervolgens zijn zij circa tien jaar later in de woning getrokken. Bovendien gebruikt de man de woning voor zijn onderneming, [de onderneming] . De man heeft geen alternatieve woonruimte, in tegenstelling tot de vrouw, die bij haar zuster woont. De vrouw is vrijwillig uit de woning vertrokken. Op verzoek heeft de man inmiddels diverse spullen en de kippen naar de vrouw gebracht, terwijl de zoon van partijen kasten in de woning van de zus van de vrouw heeft aangepast. Alles was gericht op een permanent vertrek uit de woning en een langdurig, zo niet permanent verblijf bij de zus van de vrouw.
4.5
Bij de beoordeling van de verzoeken van de man en de vrouw dienen de belangen die zij elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof overweegt daarover als volgt.
Beide partijen woonden tot hun uiteengaan vele jaren in de woning, de man zelfs al in zijn jeugd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat zij beiden een emotionele band met de woning hebben. Hoewel de vrouw inmiddels als woningzoekende staat ingeschreven (in tegenstelling tot de man), heeft zij nog weinig rechten opgebouwd. Voor ieder van partijen zal het dan ook moeilijk zijn op korte termijn andere definitieve woonruimte te vinden.
Het hof is evenwel van oordeel dat het belang van de man bij toewijzing van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw. Daarbij weegt het hof mee dat de vrouw sinds eind juli 2019 de woning heeft verlaten en sindsdien bij haar zus woont. Ter zitting heeft zij verklaard dat de garage en de schuur bij de woning van haar zus worden verbouwd tot slaapkamer en badkamer zodat haar zus, ook als die niet meer de trap op kan, toch in de woning kan blijven wonen. Zolang dat nog niet het geval is, mag zij van deze voorzieningen gebruik maken. De vrouw heeft derhalve de beschikking over andere woonruimte, in tegenstelling tot de man. Dat zij op korte termijn deze woonruimte zou moeten verlaten, is gesteld noch gebleken.
Het hof zal dan ook de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
Verdeling gemeenschap van goederen
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap van goederen 20 september 2019 is, de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van een aantal bestanddelen, welke overeenstemming het volgende inhoudt:
a. Partijen behouden ieder de op zijn of haar naam staande teruggave Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over 2019, zonder nadere verrekening;
b. Aan de man wordt toegedeeld het saldo op de voormalige en/of rekening, eindigend op 793 (saldo: € 1.056,38) en het saldo van de bankrekening op zijn naam, eindigend op 500 (saldo: € 249,85) en aan de vrouw wordt toegedeeld het saldo van de bankrekening op haar naam, eindigend op 077 (saldo: € 2.041,06), onder de verplichting van de vrouw om wegens overbedeling een bedrag van € 367,41 aan de man te betalen;
c. de inboedel wordt in onderling overleg verdeeld. De man is ermee akkoord dat de vrouw met de oudste dochter van partijen de woning zal betreden om de spullen op te halen.
Het hof zal de gemaakte afspraken in deze beschikking vastleggen.
4.7
Partijen verschillen van mening over de waarde van (een deel van) de activa en passiva van de voormalige vennootschap onder firma “ [de onderneming] ” (hierna: de vof) en de verdeling hiervan. De vof is inmiddels beëindigd. De man heeft de activiteiten van de vof voortgezet in de door hem opgerichte eenmanszaak.
Volgens de vrouw heeft zij (in ieder geval) recht op de helft van het saldo op de bankrekening ten name van de vof zoals aangegeven op het overzicht dat de man op 21 november 2019 aan de vrouw heeft gezonden, door haar berekend op € 7.338,-. In het verweerschrift tegen het incidenteel appel heeft de vrouw gesteld dat zij recht heeft op een bedrag van € 8.122,50, zijnde de helft van de activa. Voorts wenst zij toedeling van de Fiat Panda met kenteken
[kentekennummer] (hierna: de Fiat Panda) tegen een waarde van € 6.931,- aan haar. Omdat nog geen volledig beeld van de waarde van de vof is verkregen, aangezien ook rekening moet worden gehouden met stille reserves in de vof, verzoekt de vrouw een deskundige te benoemen.
De man verzoekt de verdeling van de inventaris en het saldo op de bankrekening vast te stellen en heeft daartoe een voorstel gedaan.
4.8
De man heeft een overzicht overgelegd van de activa van de vof, bestaande uit het banksaldo op de bankrekening ten name van de vof, de Fiat Panda en inventarisgoederen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere activa of van passiva die in de verdeling moeten worden betrokken.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de toedeling van de bij de vrouw reeds in bezit zijnde Fiat Panda, Macbook, IPhone en IPad aan haar. De overige activa van de vof worden toegedeeld aan de man.
Partijen zijn tevens overeengekomen dat in het kader van de verdeling, de toedeling van de Macbook, IPhone en IPad aan ieder van hen met gesloten beurzen plaatsvindt. Voorts is de man ter zitting akkoord gegaan met een waarde van € 6.931,- voor de Fiat Panda. Partijen hebben daarnaast overeenstemming bereikt over de waarde van de navolgende inventarisgoederen die worden toegedeeld aan de man:
- Lenovo X1 Carbon: € 947,-;
- Apple Macmini: € 40,-;
- Apple IMac: € 770,-.
De bedragen die partijen hebben toegekend aan voorgaande zaken zijn hoger dan de waarde die de man voor deze zaken heeft opgenomen in zijn aangifte IB 2019. In zoverre is rekening gehouden met stille reserves. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat overigens nog sprake is van stille reserves, gaat het hof hieraan voorbij omdat zij deze stelling niet heeft onderbouwd.
Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo op de bankrekening ten name van [de onderneming] , welk saldo aan de man wordt toebedeeld, € 9.590,35 bedraagt.
4.9
Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus, dat zij verzoekt te bepalen dat de man haar de helft van het eigen vermogen van de vof moet betalen. Dit verzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de vrouw een deel van dit eigen vermogen in de vorm van goederen (Fiat Panda, Macbook, IPhone en IPad) is toegedeeld.
De conclusie van het voorgaande is dat het eigen vermogen van de vof kan worden berekend op (6.931 + 947 + 40 + 770 + 9.590,35=) € 18.278,35. Ieder van partijen heeft recht op de helft hiervan, derhalve € 9.139,17. Naast de Fiat Panda heeft de vrouw derhalve nog recht op betaling van een bedrag van € 2.208,17.
Uitgaande van het vorenstaande komt het hof komt niet toe aan de benoeming van een deskundige.
Verrekenposten
4.1
De man heeft gesteld dat hij rekeningen ten behoeve van de vrouw heeft betaald, die hij wenst te verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw moet betalen in verband met de verdeling. De vrouw is akkoord gegaan met een verrekening van de volgende door de man betaalde kosten, gemaakt in de periode september 2019 tot en met april 2020:
* premie ziektekostenverzekering ad € 1.469,32;
* kosten advocaat van de vrouw ad € 372,-;
* telefoonabonnement KPN ad € 231,51.
4.11
De man heeft daarnaast aanspraak gemaakt op verrekening van de kosten voor de Fiat Panda (wegenbelasting, verzekering en reparatiekosten, in totaal € 937,98). De vrouw heeft zich slechts bereid verklaard deze kosten voor haar rekening te nemen wanneer de auto per 21 september 2019 op haar naam wordt gezet. Daarnaast heeft zij ter zitting aangevoerd dat de man na september 2019 ook nog gebruik heeft gemaakt van de auto.
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het van meet af aan de bedoeling is geweest de Fiat Panda aan de vrouw toe te delen. Zij heeft deze vanaf september 2019 gebruikt, met uitzondering van een korte periode van circa een week, waarin de man de auto heeft gebruikt, na daartoe door de vrouw in de gelegenheid te zijn gesteld. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het redelijk is dat voornoemde autokosten voor rekening van de vrouw komen.
4.12
De vrouw heeft betoogd dat de man aan haar de helft van het aan hem uitgekeerde ouderdomspensioen moet betalen vanaf september 2019 tot het moment waarop de pensioenverstrekkers rechtstreeks aan de vrouw betalen. Voor zover het de periode vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand betreft, is sprake van een natuurlijke verbintenis. De man heeft verweer gevoerd.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 2, leden 1 en 2 juncto artikel 1 lid 1 aanhef en sub b van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding het recht op pensioenverevening ontstaat op het moment waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dat wil zeggen in het onderhavige geval 18 mei 2020. Het ter zitting gedane beroep van de vrouw op verrekening van de aan de man uitbetaalde bedragen tot 18 mei 2020 op grond van een natuurlijke verbintenis verwerpt het hof als tardief en in strijd met de twee conclusie-regel.
Voor zover nog een verrekening dient plaats te vinden van de vanaf 18 mei 2020 uitbetaalde pensioenuitkeringen, zullen partijen hiertoe in onderling overleg moeten overgaan, aangezien het hof hiervoor onvoldoende informatie van partijen heeft ontvangen.
4.13
Het voorgaande brengt mee dat de vrouw uit hoofde van verrekening van diverse posten een bedrag van (1.469,32 + 372 + 231,51 + 937,98 =) € 3.010,81 aan de man dient te betalen. Uit het verweerschrift in incidenteel appel begrijpt het hof dat de vrouw ermee akkoord gaat wanneer de over en weer te betalen bedragen met elkaar worden verrekend. Per saldo dient de vrouw nog een bedrag van € 1.170,05 aan de man te betalen (verrekenposten ad 3.010,81 + bankrekeningen ad 367,41 -/- vof ad 2.208,17 =).
4.14
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.
4.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin partijen zijn bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap en een notaris en onpartijdige personen zijn benoemd, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt toe aan de vrouw:
- de op haar naam staande teruggave Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over 2019;
- de bij haar in bezit zijnde MacBook, IPhone en IPad;
- de Fiat Panda met kenteken [kentekennummer] ;
- het saldo van de op haar naam staande bankrekening eindigend op 077;
deelt toe aan de man:
- de op zijn naam staande teruggave Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over 2019;
- de bij hem in bezit zijnde MacBook, IPhone en IPad;
- de Lenovo X1 Carbon, de Apple Macmini en de Apple IMac;
- het saldo van de op naam van [de onderneming] staande bankrekening;
- het saldo van de op naam van de man staande bankrekening eindigend op 500;
- het saldo van de op naam van partijen staande bankrekening eindigend op 793;
bepaalt dat de vrouw een bedrag van € 1.170,05 (elfhonderdzeventig euro en vijf cent) aan de man dient te betalen;
bepaalt dat partijen in onderling overleg de inboedelgoederen zullen verdelen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten aldus dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.M.J. Peters en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 20 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.