ECLI:NL:GHAMS:2020:2856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.283.856/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een voogdijzaak met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2020 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de voogdij over een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had op 2 oktober 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2020, waarin de tante van de minderjarige was benoemd tot voogd. De Raad verzocht tevens om schorsing van de werking van deze beschikking. De tante, die in Frankrijk woont, verzet zich tegen dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat er feiten en omstandigheden zijn die na de eerdere beschikking zijn voorgevallen, die de schorsing van de beschikking rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat de overgang van de minderjarige van de pleegmoeder naar de tante zorgvuldig voorbereid moet worden, en dat de Raad de meest aangewezen partij is om te onderzoeken of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de ouders van de minderjarige, wat invloed heeft op het gezag. Het hof schorst de werking van de bestreden beschikking voor de duur van de procedure in hoger beroep en verzoekt de Raad om een onderzoek in te stellen naar het gezag van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.283.856/02
zaaknummers rechtbank: C/13/666363 / FA RK 19-2951 en C/13/672796 / FA RK 19-5872
beschikking van de meervoudige kamer van 15 oktober 2020 inzake
de Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verzoeker in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de raad,
en
[de tante] ,
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
verweerster in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de tante,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 september 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
De raad is op 2 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking. Hij heeft daarbij tevens verzocht de werking van die beschikking te schorsen.
2.2
De tante heeft op 8 oktober 2020 een verweerschrift in het schorsingsincident ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mail van de raad, gedateerd 2 oktober 2020;
- de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2020 tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] en het verzoekschrift daartoe van de raad;
- een brief van de raad, gedateerd 1 oktober 2020 en ontvangen op 8 oktober 2020, met bijlagen.
2.4
De behandeling van het incident tot schorsing heeft op 9 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga;
- de tante, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van mevrouw V.M. Corcelle, tolk Frans;
- de vader, bijgestaan door mr. M.M.E. Rietjens, advocaat te Amsterdam, en vergezeld van de heer M. Bouker, tolk Marokkaans-Arabisch;
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. H.M.A. Nobel, advocaat te Amsterdam, en vergezeld van de heer M. Khairi, tolk Marokkaans-Arabisch;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De advocaat van de pleegmoeder heeft ter zitting een pleitnota (met bijlagen) overgelegd. De advocaat van de vader heeft ter zitting eveneens een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is [in] 2015 te [geboorteplaats] geboren uit de relatie van [de moeder] (hierna: de moeder) en de vader. De moeder is op 24 januari 2019 te [plaats] overleden. De vader verblijft sindsdien in de Penitentiaire Inrichting te Schiphol op verdenking van moord op c.q. doodslag van de moeder. [de minderjarige] verblijft sinds 25 januari 2019 bij de pleegmoeder. De tante is een halfzuster van de moeder. De pleegmoeder is een oudtante (mz) van [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 25 januari 2019 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] . Deze beslissing is bij beschikking van 4 februari 2019 gehandhaafd.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 5 oktober 2020 is [de minderjarige] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 oktober 2020 tot 15 oktober 2020. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf bij de pleegmoeder verleend met ingang van 5 oktober 2020 voor de duur van tien dagen.

4.Het omvang van het geschil in het incident tot schorsing

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de tante op haar verzoek benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De raad verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen. De pleegmoeder heeft zich bij dat verzoek aangesloten.
4.3
De tante en de vader verzoeken het schorsingsverzoek van de raad af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking haar beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Volgens vaste jurisprudentie (HR 20 december 2019, ECLI:NLHR:2019:2026) heeft dan (samengevat) te gelden dat de verzoeker, in dit geval de raad, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dat is slechts anders indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad berust op een kennelijke misslag. De kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing.
5.2
De raad, de GI en de pleegmoeder menen dat er voldoende grond is voor schorsing van de bestreden beschikking. De tante en de vader betogen dat dit niet het geval is. Het hof zal op de standpunten van betrokkenen, waar nodig, hierna nader ingaan.
5.3
De rechtbank heeft met betrekking tot haar beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad het volgende overwogen (rechtsoverweging 6.2):
De rechtbank vindt het van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid is voor [de minderjarige] en dat er stappen kunnen worden gezet om de overgang voor te bereiden. Het tijdverloop dat gepaard gaat met het onherroepelijk worden van de beslissing, zeker in het geval van een hoger beroep, zal de overgang alleen maar moeilijker maken en dat is niet in het belang van [de minderjarige] .
5.4
Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de beslissing van de rechtbank over de uitvoerbaarheid bij voorraad berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Voor zover de raad in dat verband heeft gerefereerd aan het blokkaderecht van de pleegmoeder, gaat het hof daaraan voorbij. Niet gebleken is dat de pleegmoeder dat recht, wat daarvan verder zij in een procedure betreffende de voogdij, in eerste aanleg heeft ingeroepen. Ook thans heeft zij daarop geen beroep gedaan.
5.5
De rechtbank heeft in haar laatste overweging van de bestreden beschikking (rechtsoverweging 6.4) het volgende overwogen:
Tot slot wil de rechtbank benadrukken dat het van groot belang is dat de overgang van de pleegmoeder naar [de tante] voor [de minderjarige] op een goede manier wordt voorbereid en uitgevoerd. De rechtbank vertrouwt erop dat JBRA beschikbaar zal zijn om in het vrijwillig kader deze overgang te ondersteunen en dat [de tante] de beschikbare hulp in Nederland en in Frankrijk zal aangrijpen om deze overdracht zo goed mogelijk te laten verlopen.
5.6
Met betrekking tot de gang van zaken na de bestreden beschikking heeft de raad, ondersteund door de GI, het volgende aangevoerd. Nadat de bestreden beschikking op woensdag 30 september 2020 was uitgesproken, is op vrijdag 2 oktober 2020 een afspraak gemaakt tussen de tante en de GI voor maandagmiddag 5 oktober 2020. Daarna is de GI op die vrijdag gebeld door de school van [de minderjarige] met de mededeling dat de tante telefonisch contact met de school had opgenomen en had gezegd dat zij [de minderjarige] maandag 5 oktober 2020 zou ophalen van school en dat [de minderjarige] afscheid moest nemen van school omdat zij naar Frankrijk verhuist. Op maandag 5 oktober 2020 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de GI en de tante, waarbij de tante aangaf [de minderjarige] die dag op te willen halen of haar in elk geval vanaf dinsdag 6 oktober 2020 met haar spullen bij zich te willen hebben in [plaats] gedurende de rest van de week, zodat [de minderjarige] aan de tante kon wennen. Ook heeft zij tijdens dit gesprek aangegeven dat zij nu de voogdij heeft en de verantwoordelijkheid over [de minderjarige] en dus de beslissingen neemt. Volgens de raad en de GI druist deze handelwijze in tegen de overweging van de rechtbank zoals hiervoor onder 5.5 is weergegeven. Het niet meer naar school gaan en gedurende de week verblijven bij de tante is voor [de minderjarige] een ongewone situatie die vragen bij haar kan oproepen en waarop zij moet worden voorbereid. Door de ontstane onrust en een overgang naar de tante zonder goede voorbereiding, dreigt het risico op een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Om een veilige en verantwoorde overgang van [de minderjarige] naar de tante in Frankrijk mogelijk te maken moet eerst contact worden gelegd met de hulpverlening zowel hier als in Frankrijk om vast te stellen wat [de minderjarige] nodig heeft, hoe zij dit kan krijgen en wanneer en op welke wijze zij het beste van haar verhuizing op de hoogte gesteld kan worden. [de minderjarige] moet eerst voorbereid worden op het afscheid nemen van het pleeggezin, haar halfzussen en haar school, het contact tussen [de minderjarige] en de tante met haar gezin moet worden opgebouwd en er moet een warme overdracht plaatsvinden tussen de behandelaar van de Bascule en de behandelaar in Frankrijk. Met dit alles is naar verwachting een aantal maanden gemoeid, aldus de raad.
5.7
De tante heeft ter zitting bevestigd dat de school van [de minderjarige] inderdaad is gebeld, en wel door haar nicht die Nederlands spreekt. Zij heeft de school gevraagd of, wanneer en hoe de tante een afscheidsfeestje voor [de minderjarige] op school kon organiseren. Na de beschikking van de rechtbank heeft de tante meteen een mail gestuurd aan de raad en de GI om de transitie van [de minderjarige] te bespreken. Zij wilde alles goed voorbereiden en alle bij [de minderjarige] betrokken partijen daarbij betrekken. Haar voorstel was om gedurende de week dat zij in Nederland was zoveel mogelijk tijd met [de minderjarige] door te brengen en haar naar school te brengen en van school te halen, zodat [de minderjarige] aan haar kon wennen. Vervolgens zou [de minderjarige] dan nog tien dagen vakantie bij de pleegfamilie kunnen doorbrengen, waarna de tante haar op 17, 18 of 19 oktober 2020 zou meenemen naar Frankrijk. Daar zou zij dan nog twee weken vakantie hebben en goed in het gezin van de tante kunnen wennen, voordat de school daar zou beginnen.
De tante heeft ter zitting benadrukt dat het bovenstaande slechts een concept voorstel/idee van haar is en dat zij dit met de raad en de GI wilde bespreken en in overleg met hen wilde aanpassen. Zij heeft niet de kans daartoe gekregen van de raad en de GI. Zij wil niets anders dan in goede harmonie samenwerken met de raad om de overgang voor [de minderjarige] goed te laten verlopen. Desgevraagd heeft de tante het hof medegedeeld dat zij bereid is te wachten, desnoods tot na de kerstvakantie, als de raad dat voor een goede overgang nodig vindt en als dat in het belang is van [de minderjarige] .
5.8
Het hof verstaat de overweging en de beslissing van de rechtbank over de uitvoerbaarheid bij voorraad aldus dat de rechtbank er daarbij vanuit is gegaan dat de overgang van [de minderjarige] van de pleegmoeder naar de tante op een goede manier zal worden voorbereid en uitgevoerd, dat de GI deze overgang zal ondersteunen en dat de tante de beschikbare hulp zowel in Nederland als in Frankrijk zal aangrijpen om de overgang zo goed mogelijk te laten verlopen. Ter zitting in het incident is gebleken dat de opvattingen van de raad en die van de tante over een goede voorbereiding en uitvoering van de overgang van [de minderjarige] zeer sterk verschillen. Volgens de raad zijn daarmee de nodige maanden gemoeid, terwijl de tante in beginsel voornemens is [de minderjarige] nog deze maand mee te nemen naar Frankrijk en haar daar, na een gewenningsperiode van twee weken in haar gezin, naar school te laten gaan. De tante geeft er hiermee geen blijk van acht te hebben geslagen op wat de rechtbank als uitgangspunt voor haar beslissing voor ogen heeft gestaan. Aannemelijk is dat de door de raad voorgestane aanpak daarbij beter aansluit. [de minderjarige] is immers een jong en kwetsbaar kind dat verscheidene zeer ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Het hof acht voorts, gelet op het grote verschil in opvatting, de kans zeer gering dat overleg tussen de tante en de raad (en de GI) tot een voor [de minderjarige] gewenst resultaat zal leiden. Voorstelbaar is dat het vertrouwen daarin van de raad en de GI, gelet op de houding van de tante, in dit stadium ontbreekt. De tante heeft ter zitting in het incident weliswaar benadrukt dat zij openstaat voor samenwerking met de raad en de GI en voor de door hen voorgestane aanpak, maar dat is moeilijk te rijmen met het feit dat zij buiten de raad en de GI om contact met de school heeft laten opnemen om daar het afscheid van [de minderjarige] op korte termijn voor te bereiden. Daarmee heeft de tante er vooralsnog blijk van gegeven haar eigen koers te willen varen. Ook de opmerking van de tante in het telefoongesprek met de GI op maandag 5 oktober 2020 dat zij de voogdij over en de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] heeft en dus de beslissingen neemt, geeft daarvan blijk. Het hof gaat daarom aan dat betoog van de tante voorbij, evenals aan het betoog van haar raadsman ter zitting dat de raad en de GI op voorhand reeds niet van plan waren aan de overgang van [de minderjarige] naar Frankrijk mee te werken, zodat de tante – naar het hof begrijpt – geen andere keuze had.
5.9
Het hof komt derhalve op grond van feiten en omstandigheden die na de bestreden beschikking zijn gebleken, tot het oordeel dat tenuitvoerlegging van de beschikking in dit stadium in strijd is met het belang van [de minderjarige] , hetgeen afwijking van de beslissing van de rechtbank over de uitvoerbaarheid bij voorraad in voldoende mate rechtvaardigt. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook voor de duur van de procedure in hoger beroep schorsen.
5.1
Het hof overweegt tenslotte het volgende. Uit de stukken is gebleken dat alle betrokkenen ervan uitgaan dat de moeder van [de minderjarige] alleen met het gezag over haar was belast. Ook de rechtbank is daarvan blijkens de bestreden beschikking uitgegaan. Desgevraagd heeft de vader ter zitting in het incident evenwel verklaard dat hij voor de geboorte van [de minderjarige] met de moeder in Marokko is getrouwd volgens de Marokkaanse wet. Zowel de tante als de pleegmoeder hebben dit ter zitting bevestigd. Ook bevindt zich bij de stukken een verklaring van de zuster van de vader, afgelegd in de strafzaak tegen de vader, waarin zij verklaart dat zij bij de huwelijkssluiting in Marokko aanwezig was en over een huwelijksakte beschikt. Indien komt vast te staan dat sprake was van een naar Marokkaans rechtsgeldig huwelijk tussen de moeder en de vader, dan wordt dit ingevolge het bepaalde in artikel 10:31 Burgerlijk Wetboek (BW) in Nederland als zodanig erkend. Dat is slechts anders indien een situatie als omschreven in artikel 10:32 BW zich voordoet. Anders dan ter zitting is aangevoerd, is voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk naar Nederlands recht geen voorwaarde dat de vader verzoekt om erkenning van het huwelijk of dat het huwelijk staat ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Indien sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, dan brengt dit tevens met zich mee dat de vader het gezag heeft over [de minderjarige] . Voorts betreft het gezag over een kind de openbare orde, zodat de rechter ambtshalve dient te (laten) onderzoeken of hiervan sprake is.
Het hof acht in dit stadium de raad de meest aangewezen partij om te onderzoeken of sprake is van een (rechtsgeldig) huwelijk tussen de moeder en de vader en daarmee van gezag van de vader over [de minderjarige] . Het hof zal de raad reeds thans ten behoeve van de hoofdzaak gelasten een onderzoek naar die vraag in te stellen en daarover advies uit te brengen. De raad wordt verzocht omtrent de resultaten van dat onderzoek schriftelijk te rapporteren en te adviseren in de hoofdzaak (zaaknummer 200.283.856/01).
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de bestreden beschikking voor de duur van de procedure in hoger beroep;
verzoekt de raad, ten behoeve van de hoofdzaak (zaaknummer 200.283.856/01), een onderzoek in te stellen als omschreven in rechtsoverweging 5.10 en omtrent de resultaten van dat onderzoek schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof, onder vermelding van het zaaknummer in de hoofdzaak;
beveelt in de hoofdzaak de oproeping van partijen en belanghebbenden tegen een nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 15 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.