ECLI:NL:GHAMS:2020:2850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.276.990/01 en 200.276.990/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vrouw verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en er geen contact meer is tussen de vader en de kinderen. De man, verweerder in hoger beroep, is niet verschenen op de zitting en heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een positieve uitkomst van de procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen zorgelijk is, gezien het gebrek aan contact met hun vader en de verstoorde verhouding tussen de ouders. Het hof heeft de werking van de bestreden beschikking geschorst, omdat het belang van de kinderen bij zorgvuldige afweging van de mogelijkheden tot contactherstel met hun vader zwaarder weegt dan het belang van de handhaving van de bestaande zorgregeling. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 10 januari 2021, in afwachting van de resultaten van de voorgestelde hulpverlening door het Ouder- en Kindteam (OKT). De ouders zijn aangespoord om samen te werken aan het herstel van de communicatie en het contact met de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.276.990/01 en 200.276.990/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/657903/FA RK 18-7581
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 oktober 2020 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: de man.
advocaat: voorheen mr. G.J. de Hoson te Utrecht, thans geen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [kind 1] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 1] );
  • de minderjarige [kind 2] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 2] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 29 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 15 april 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 januari 2020 (zaaknummer: 200.276.990/01). Daarbij heeft zij verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer: 200.276.990/02).
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op 14 mei 2020;
- een faxbericht van mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, voormalig bijzondere curator van de kinderen, van 20 mei 2020;
- een e-mailbericht van de vader van 3 juni 2020;
- een journaalbericht van de zijde van vrouw van 12 juni 2020, met bijlage
,ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 augustus 2020, met bijlagen, ingekomen op 20 augustus 2020.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen. De man heeft bij e-mail van 3 augustus 2020 het hof bericht om hem moverende redenen niet te zullen verschijnen.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep pleitnotities in het geding gebracht alsmede een e-mail van 1 september 2020 van A. Kramer, Jeugdpsycholoog Ouder- en Kindteam Noord-Oost van de Ouder- en Kindteams Amsterdam (hierna: OKT).

3.De feiten

3.1.
Uit het op 7 oktober 2013 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vrouw en de man zijn [kind 1] en [kind 2] geboren.
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] .
3.2.
Partijen hebben de zorgregeling voor de kinderen vastgelegd in een ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) van 12 augustus 2013.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) van 18 juni 2015 is de vrouw toestemming gegeven om met [kind 1] en [kind 2] te verhuizen naar [plaats A] .
3.4.
Bij tussenbeschikking van de rechtbank van 9 april 2019 is het verzoek van zowel de man als de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling met [kind 1] en [kind 2] aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediationgesprekken tussen de vrouw en de man. Verder is op het verzoek van de man bij wijze van provisionele voorziening een voorlopige zorgregeling bepaald, waarbij is bepaald dat de man de kinderen ieder laatste weekend van de maand bij zich heeft van zaterdag 14.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij hij de kinderen zal halen en brengen, en dat de man en de kinderen iedere woensdag om 19.00 uur telefonisch contact hebben.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank van 20 november 2019 is mr. M.R.P. Hoppenbrouwers voor de duur van zes maanden benoemd tot bijzondere curator over [kind 1] en [kind 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is op de inleidende verzoeken van de man en de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling beslist dat de kinderen, na een opbouwende regeling van tweewekelijks een dag, met ingang van 4 april 2020 op zaterdag na de Koranschool tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen ophaalt en weer bij de vrouw terugbrengt. Daarnaast is bepaald dat de man en de kinderen iedere week op woensdag om 19.00 uur telefonisch contact met elkaar zullen hebben.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair te bepalen dat omgang tussen de man en de kinderen enkel onder begeleiding zal plaatsvinden (in afwachting van het verloop van de hulpverlening). Subsidiair verzoekt zij een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eenmaal per twee weken van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt, dan wel dat het hof een beslissing neemt die het hof in het belang van de kinderen acht.
Daarnaast verzoekt de vrouw de werking van de bestreden beschikking voor de duur van de procedure in hoger beroep te schorsen.
4.3
De man heeft bij e-mailbericht van 3 juni 2020 laten weten dat hij verweer wil voeren tegen het hoger beroep en het schorsingsverzoek, maar hij is niet ter zitting verschenen. In zijn bericht van 3 augustus 2020 heeft de man als reden voor het niet verschijnen vermeld dat hij er geen vertrouwen in heeft dat, indien hij weer in het gelijk wordt gesteld, de vrouw mee zal werken aan de omgang. Het hof begrijpt uit zijn mededelingen dat de man zich met het door de vrouw in hoger beroep verzochte niet kan verenigen en wel contact met zijn kinderen wenst.

5.De beoordeling

in de zaak met zaaknummer 200.276.990/02
5.1.
De vrouw verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen, zodat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling gedurende de procedure in hoger beroep niet van kracht zal zijn.
5.2.
Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan het hof, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking daarvan schorsen. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking gelden, in navolging van de bestaande rechtspraak (laatstelijk HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026), en in aanmerking nemend dat in de vorige instantie geen gemotiveerde beslissing over de uitvoerbaarverklaring is gegeven, de volgende maatstaven:
i) uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn;
ii) afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de afweging van de betrokken belangen ziet het hof aanleiding in dit geval ook de belangen van de kinderen te betrekken;
iii) bij de toepassing van de onder i) en ii) genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat het hof in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
5.3.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord, er geen communicatie tussen hen is en dat er in het geheel geen contact is tussen de vader en de kinderen. Vanaf half juni 2020 heeft de vader het contact verbroken en gebleken is dat het herstellen daarvan niet zonder hulpverlening gerealiseerd kan worden. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders, het sinds enige maanden ontbreken van omgang tussen de man en de kinderen en, zoals hierna nog zal worden overwogen, de ophanden zijnde start van de op contactherstel gerichte hulpverlening, acht het hof het op dit moment niet in het belang van de kinderen de bij de bestreden beschikking vastgestelde regeling te handhaven. Het belang van de kinderen bij zorgvuldige afweging van de mogelijkheden tot contactherstel met hun vader weegt derhalve zwaarder dan het belang van de handhaving van de wekelijkse regeling. Het hof zal de werking van de bestreden beschikking dan ook schorsen.
Ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.276.990/01
5.4.
Ter beoordeling aan het hof ligt de zorgregeling tussen de man en de kinderen voor. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in
geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder het onderhavige geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.5.
De vrouw stelt dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte al een eindbeslissing heeft gegeven waarbij een uitgebreide en onbegeleide zorgregeling is vastgesteld. Door de vrouw was aan de rechtbank verzocht het OKT-traject af te wachten en het contact tussen de man eerst onder begeleiding van het OKT te laten herstellen. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het wel of niet doorgaan van de zorgregeling teveel van de kinderen afhangt. De rechtbank miskent hiermee de zorgen die door de kinderen zijn geuit, welke zorgen de kinderen ook aan de bijzondere curator hebben verteld. De rechtbank heeft zonder een beeld te hebben van het verloop van de omgangsmomenten de zaak al inhoudelijk afgedaan, heeft daarbij een onjuiste belangenafweging gemaakt en heeft de hulpverlening vanuit het OKT daarbij onvoldoende betrokken.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat na de bestreden beschikking de situatie verslechterd is. Sinds half juni 2020 is er geen contact meer geweest tussen de man en de kinderen. Ook op de verjaardag van [kind 2] heeft de man niet van zich laten horen. De kinderen zijn in juni nog een keer met de man meegegaan, maar de man heeft hen na een paar minuten weer teruggebracht. De kinderen willen niet naar de man toe en er is bij hen sprake van een onverwerkt trauma, aldus de vrouw. Volgens de vrouw moet er eerst traumaverwerking plaatshebben voordat overgegaan kan worden tot een (onbegeleide) zorgregeling. Sinds er geen contact meer is, gaat het goed met de kinderen. Zij ervaren nu rust. Ondanks dat de man heeft aangegeven niet te willen meewerken aan de door de hulpverlening geadviseerde oudergesprekken, hoopt de vrouw dat de man in het belang van de kinderen wel zal meewerken aan de recentelijk voorgestelde hulpverlening. Zij verwijst naar de e-mail van 1 september 2020 van het OKT waarin is vermeld op welke wijze het OKT de begeleiding aan de ouders en de kinderen zal kunnen bieden.
5.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard de recente ontwikkelingen zorgelijk te vinden. Het is voor een goede identiteitsontwikkeling bij kinderen noodzakelijk dat zij zelfstandig een beeld kunnen vormen van beide ouders en daarvoor is het nodig dat zij contact hebben met beide ouders. Bovendien kan bij kinderen van deze leeftijd niet de verantwoordelijkheid worden gelegd om te bepalen of zij al dan niet naar de andere ouder gaan en daar lijkt het nu wel op. Kinderen kunnen de gevolgen op langere termijn van deze keuzes niet overzien. De raad vindt het van belang dat de deur voor contact tussen de man en de kinderen open blijft staan en dat de man niet buiten beeld raakt. Ouders dienen dan ook hun ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen en zij dienen zich beiden in te zetten om de huidige situatie te doorbreken en het contact tussen de man en kinderen onder begeleiding van de hulpverlening te herstellen.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sprake is van een jarenlange strijd tussen de ouders over de kinderen. Deze strijd heeft er uiteindelijk toe geleid dat halverwege 2017 geen uitvoering meer is gegeven aan de destijds geldende zorgregeling. Pas na voornoemde tussenbeschikking van 9 april 2019 is het contact tussen de man en kinderen weer opgestart. Uit het rapport van de bijzondere curator van 17 december 2019 blijkt dat de communicatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat zij niet in staat zijn op een adequate wijze met elkaar te communiceren over zaken aangaande de kinderen. Verder blijkt uit het rapport dat de kinderen weerstand vertonen om naar de man te gaan. De bijzondere curator adviseert een zorgregeling vast te stellen van tweemaal per maand een weekeinde. De kinderen zouden verder een gedeelte van de vakanties bij hun vader kunnen verblijven. Voor het slagen van een dergelijke regeling is volgens de bijzondere curator van belang dat de man, dan wel familieleden van de man, geen negatieve uitlatingen doen over de vrouw en dat niet wordt gezegd dat de kinderen beter bij hun vader kunnen wonen. Ook dient de man de kinderen niet het gevoel te geven dat zij worden achtergelaten bij oma, terwijl de man met zijn gezin ‘leuke dingen gaat doen’. Tegelijkertijd adviseert de bijzondere curator de ouders aan hun onderlinge communicatie te werken, zo nodig onder begeleiding van het OKT. Partijen hebben zich vervolgens ook daadwerkelijk gewend tot het OKT voor hulpverlening. Uit de rapportage van het OKT van 25 februari 2020 blijkt dat de kinderen beschadigd zijn geraakt in het verleden, wat heeft geleid tot een probleem in de relatie met hun vader. De kinderen versterken elkaar in hun verhaal. Dit geeft spanning in de opvoedsituatie bij de man thuis. De kinderen zijn bang dat er geslagen wordt, waarvan vader zegt dat dit niet gebeurt. Traumaverwerking van het verleden is volgens het OKT nodig om in het hier en nu het contact te kunnen opbouwen met de man. Daarnaast dienen de ouders duidelijke afspraken te maken over onder meer opvoedregels en de overdracht en dienen zij naar de kinderen te laten zien dat zij het verleden achter zich willen laten
.In de door de vrouw in het geding gebrachte e-mail van de hulpverleningsinstantie Familysupporters van 11 juni 2020 wordt echter aangegeven dat traumabehandeling bij de kinderen geen kans van slagen heeft zolang de situatie niet verandert. Eerst moet de omgeving veranderen en dan pas kunnen de kinderen hun trauma verwerken. Familysupporters adviseert dan ook om eerst ouderschapsgesprekken te voeren. De communicatiepatronen tussen de ouders, de invloed daarvan op de kinderen en hoe die patronen constructief te verbeteren, dienen het onderwerp van gesprek te zijn. De man is echter niet bereid om mee te werken aan de voorgestelde ouderschapsgesprekken en vanaf medio juni 2020 heeft hij geen uitvoering meer gegeven aan de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling. De man heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een positieve uitkomst en een structureel goed lopende zorgregeling en verwijt de vrouw het ontstaan van deze situatie. Het OKT heeft bij e-mail van 1 september 2020 voorgesteld om na de uitspraak in hoger beroep met ouders praktische afspraken te maken over de invulling van het contact op afstand, de communicatie naar de kinderen en vervolgens het verkennen van de verhaallijnen in het kader van traumaverwerking, waarbij zowel de man als de vrouw alsmede de kinderen hun verhaal vertellen over wat er in het verleden gebeurd is. Afhankelijk van de uitkomsten van deze gesprekken wordt bekeken welk traject gevolgd dient te worden en op welke wijze tot contactherstel kan worden gekomen.
5.8.
Met de raad acht het hof de situatie waarin de kinderen zich bevinden zorgelijk voor hun identiteitsontwikkeling. Het is van belang dat de kinderen, om een zelfstandig beeld van beide ouders te kunnen vormen, contact kunnen hebben met beide ouders en dat hun vader niet buiten beeld raakt. Beide ouders zullen, zoals de raad adviseert, zich moeten inzetten om de huidige situatie te doorbreken en het contact tussen de man en kinderen onder begeleiding van de hulpverlening te herstellen. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen om op dit moment een beslissing te nemen op het verzoek van de vrouw. De situatie van partijen in het verleden en de huidige opstelling van de man, die erin resulteert dat er in het geheel geen contact meer is, doet vrezen dat een vastgelegde regeling niet zal (kunnen) worden nageleefd. Zonneklaar is dat voor het contactherstel eerst hulpverlening nodig is, waarmee door de ouders eerder al een begin is gemaakt. Het door het OKT nu voorgestelde traject is gericht op duidelijkheid in praktische zaken en het verkrijgen van helderheid over de belemmeringen om tot een onbelast contact van de kinderen met hun vader te kunnen komen. De vrouw heeft zich ter zitting in hoger beroep bereid verklaard aan dit op 1 september 2020 door het OKT voorgestelde traject mee te werken. Het hof houdt de man voor dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is dat ook hij meewerkt aan de voorgestelde hulpverlening. Wat de reden van zijn besluit om geen contact meer te zoeken ook mag zijn, zijn afwezigheid in het leven van [kind 1] en [kind 2] leidt tot een verdere verwijdering tussen hem en de kinderen, en dat is hoe dan ook niet in hun belang.
5.9.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding de behandeling van de zaak in hoger beroep aan te houden in afwachting van het verloop van de recentelijk geadviseerde hulpverlening van het OKT. De behandeling van het hoger beroep zal worden aangehouden tot 10 januari 2021 pro forma. Partijen dienen het hof dan te berichten omtrent het verloop van de hulpverlening en de stand van zaken, waarbij de vrouw ook dient aan te geven wat de gevolgen zijn voor de door haar ingediende verzoeken in hoger beroep. Het hof wijst de man erop dat hij alleen met tussenkomst van een advocaat stukken in het geding kan brengen. Vervolgens zal een datum worden bepaald voor de voortzetting van de mondelinge behandeling in hoger beroep.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.276.990/02
schorst de werking van de bestreden beschikking totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak zal zijn beslist;
in de zaak met zaaknummer 200.276.990/01:
houdt de behandeling van de zaak aan tot 10 januari 2021 pro forma, in afwachting van het verloop en de resultaten van het door het OKT voorgestelde hulpverleningstraject;
verzoekt partijen het hof te berichten zoals hiervoor onder r.o. 5.9. is overwogen;
beveelt de oproeping van partijen en de raad tegen een nader te bepalen zittingsdatum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F. Miedema en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 13 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.