ECLI:NL:GHAMS:2020:2829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.263.999/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantiereis naar Marokko; belangenafweging en Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij de man, appellant, vervangende toestemming vraagt om met zijn kinderen naar Marokko te reizen. De vrouw, geïntimeerde, verzet zich hiertegen. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, die zijn verzoek om toestemming had afgewezen. De man heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en vraagt nu toestemming voor een reis in de kerstvakantie van 19 december 2020 tot en met 2 januari 2021. De vrouw heeft bezwaren geuit, onder andere vanwege haar vrees dat de man de kinderen in Marokko zal achterlaten. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de man afgewogen tegen de bezwaren van de vrouw. Het hof oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat de kinderen graag met hem naar Marokko willen en dat de vrees van de vrouw niet voldoende onderbouwd is. Het hof verleent de man vervangende toestemming voor de reis, met inachtneming van eventuele reisadviezen vanwege het coronavirus. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.263.999/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/15/290604 / KG ZA 19-451
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 oktober 2020
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. J. el Hannouchete Utrecht,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. F.J. Donzete Amsterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 5 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 juli 2019, in kort geding gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven en een wijziging van eis.
Het hof heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de memorie van antwoord van de zijde van de vrouw;
- de akte wijziging eis van de man van 21 januari 2020.
De aanvankelijk op 8 mei 2020 geplande mondelinge behandeling in hoger beroep heeft vanwege de getroffen maatregelen in verband met het coronavirus geen doorgang kunnen vinden. De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 2 juli 2020. Partijen zijn verschenen, vergezeld van hun advocaten.
Nadat partijen tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten hadden toegelicht, heeft het hof beslist de kinderen van partijen te willen horen, alsmede partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de in een verslag neer te leggen gesprekken met de kinderen, over de volgens de vrouw door het Marokkaanse consulaat aan haar verstrekte informatie en over de werking van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 in onderhavige zaak en de eventuele consequenties daarvan voor de voorwaarde zoals geformuleerd in rov. 4.3. van het vonnis van 25 juli 2018 (C/13/650405 / KG ZA 18-685).
De kinderen van partijen zijn op 13 juli 2020 - ieder afzonderlijk - gehoord door de oudste raadsheer mr. A.V.T. de Bie. Van de gesprekken is een verslag opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Bij ter rolle van 4 augustus 2020 genomen ‘akte uitlating naar aanleiding van proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2020’ heeft de vrouw zich uitgelaten over voornoemde onderwerpen.
De man heeft zich bij ter rolle van 1 september 2020 genomen ‘akte uitlating n.a.v. zitting d.d. 2 juli 2020’ uitgelaten. Bij de akte is een productie gevoegd.
De man heeft in hoger beroep, na wijziging van eis, gevorderd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vervangende toestemming om met de kinderen naar Marokko te reizen zal verlenen
primair:
voor de zomervakantie 2020 van 4 juli tot en met 16 augustus 2020;
subsidiair:
voor de herfstvakantie 2020 van 10 oktober tot en met 18 oktober 2020;
meer subsidiair:
voor de kerstvakantie 2020 van 19 december 2020 tot en met 3 januari 2021;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen die termijn worden voldaan.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van de man, kosten rechtens.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 9 juli 2019 onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Aangevuld met in hoger beroep vastgestelde feiten, luiden deze als volgt.
2.2
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 28 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 november 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn na de echtscheiding van rechtswege gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen blijven uitoefenen.
2.3
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [kind A] (hierna: [kind A] ), [in] 2005 te [geboorteplaats] , [kind B] (hierna: [kind B] ), [in] 2006 te [geboorteplaats] en [kind C] (hierna: [kind C] ), [in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.4
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Zij hebben omgang met de man.
2.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018 is afgewezen de vordering van de man hem vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen voor een vakantie naar Marokko te reizen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter in rov. 4.3. van dat vonnis onder meer als volgt overwogen:
“Het is voor [de vrouw] belangrijk dat in Marokko de echtscheiding is geregistreerd en dat er duidelijkheid is over haar gezagspositie wanneer [de man] met de kinderen naar Marokko zou gaan. Van [de man] kan gevergd worden dat hij deze voorwaarden schept, zodat bij [de vrouw] voldoende vertrouwen kan ontstaan in een vakantie van [de man] met de kinderen in Marokko. Het ligt op zijn weg om daartoe verder de benodigde stappen te ondernemen, alvorens eventueel vervangende toestemming voor een verblijf in Marokko wordt verleend.”
2.6
De man heeft zich tot de rechtbank te Meknes, Marokko, gewend. De rechtbank te Meknes heeft bij haar uitspraak van 21 maart 2019 - onder meer en voor zover hier van belang - de echtscheidingsbeschikking erkend voor wat betreft de beëindiging van de huwelijkse relatie.

3.Beoordeling

3.1
De vrouw heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de grief van de man feitelijk niet tegen het bestreden vonnis is gericht, maar tegen het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018 waarbij aan hem voorwaarden zijn gesteld voor het eventueel verkrijgen van vervangende toestemming. Dit verweer faalt. Het hof begrijpt de grief van de man, mede gelet op de tijdens de mondelinge behandeling door de man betrokken stellingen en het aldaar gevoerde debat tussen partijen, aldus dat deze voorwaarde ten onrechte door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis is toegepast. De grief van de man is derhalve tegen het bestreden vonnis gericht. De man is ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.2
De vrouw heeft voorts in haar memorie van antwoord bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis van de man. Nu zij zich tijdens de mondelinge behandeling echter op het standpunt heeft gesteld haar bezwaar niet te handhaven, behoeft dit geen bespreking meer. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding de wijziging van eis niet toe te staan. De wijziging ziet enkel op de periode waarvoor de vervangende toestemming wordt gevorderd en is ingegeven door het tijdsverloop sinds het instellen van het hoger beroep. De vordering van de man zal derhalve overeenkomstig zijn gewijzigde eis worden beoordeeld.
3.3
Bij zijn laatste akte heeft de man een productie overgelegd inhoudende een advies van een Marokkaanse advocaat, waarin deze beschrijft dat de vrouw naar Marokkaans recht in Marokko enkel in plaats van de man gezagsdrager kan worden door middel van een rechterlijke uitspraak waarbij de man van zijn ouderlijk gezag wordt ontheven. De vrouw heeft op deze productie niet meer kunnen reageren. Gelet echter op hetgeen hierna in 3.11 met betrekking tot deze productie wordt overwogen, is zij daardoor niet in haar belangen geschaad.
3.4
De onderhavige procedure komt neer op een geschil tussen partijen betreffende de uitoefening van hun gezamenlijk gezag over de kinderen. De man wil met de kinderen voor een vakantie naar Marokko reizen en de vrouw wil daaraan niet haar medewerking verlenen. In het bestreden vonnis is de vordering van de man hem vervangende toestemming te verlenen voor een reis naar en verblijf in Marokko, afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is gebleken dat de man heeft voldaan aan de in het vonnis van 25 juli 2018 aan hem gestelde (hiervoor in 2.5 weergegeven) voorwaarde duidelijkheid te geven over de gezagspositie van de vrouw in Marokko en daarvoor de benodigde stappen te ondernemen. Dit klemt volgens de rechtbank temeer nu het medegezag van de vrouw in Marokko niet wordt erkend.
3.5
Tegen dit oordeel richt zich de grief van de man. Volgens de man heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat hij niet aan de voorwaarde heeft voldaan. Hij licht zijn grief als volgt toe. Op grond van de Marokkaanse familiewet, de Mudawwana, heeft de vader van een kind altijd het eenhoofdig gezag en heeft de moeder het eenhoofdig verzorgingsrecht. Na de huwelijksontbinding strekt het gezag van de vader zich onverminderd uit over alle aspecten van het leven van zijn minderjarige kind, met uitzondering van het verzorgingsrecht dat aan de moeder van het kind toekomt. Op grond van het bepaalde in artikel 169 Mudawwana heeft het kind zijn verblijfplaats bij de moeder. De man heeft de echtscheidingsbeschikking in Marokko laten erkennen voor wat betreft het beëindigen van de huwelijkse relatie. Ook heeft de man geprobeerd het gezag van de vrouw in Marokko te laten registreren, maar dit is niet gelukt. Het gezamenlijke gezag met de vrouw kan niet worden erkend of geregistreerd. Het is daarom onmogelijk om aan de gestelde voorwaarde te voldoen. De man wijst op de toepasselijkheid van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 en de bescherming die deze verdragen de vrouw bieden. De door de vrouw gestelde vrees dat de man de kinderen vanuit Marokko niet terug zal laten keren, is voorts volgens de man ongegrond. De man is al meermalen een aantal weken achtereen met de kinderen in Spanje op vakantie geweest en ook overigens is er geen enkele indicatie dat hij een dergelijke intentie heeft. De man is geboren en getogen in Nederland en heeft hier zijn familie, sociale leven en baan. Tot slot voert de man aan dat de kinderen graag met hem op vakantie naar Marokko willen, dat hij de kinderen met hun achtergrond en hun aldaar wonende familie kennis wil laten maken en dat het onthouden aan de kinderen van een vakantie naar Marokko niet in het belang van de kinderen is.
De vrouw heeft verweer gevoerd, dat hierna zal worden besproken.
3.6
Het hof dient ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek in het geval van een geschil tussen de ouders betreffende de uitoefening van het gezamenlijk gezag, ook in kort geding, een zodanige beslissing te nemen als in het belang van de kinderen wenselijk is. Daarbij geldt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing daarom alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
3.7
Uit de verhoren van de kinderen is genoegzaam gebleken dat zij alle drie graag met de man, hun vader, naar Marokko willen reizen. Zij geven aan benieuwd te zijn naar, en kennis te willen maken met, het land en hun aldaar wonende familie. De vrouw heeft met betrekking tot deze verklaringen van de kinderen aangevoerd dat zij de indruk heeft dat de kinderen niet vrijuit hebben durven verklaren en dat de verklaringen door de man zijn ingefluisterd. Voor een dergelijk oordeel heeft het hof echter geen aanknopingspunten gevonden. De kinderen hebben elk hun eigen verhaal, in hun eigen bewoordingen verteld. De verklaringen zijn niet gelijkluidend en ook heeft ieder kind zijn eigen beweegredenen gegeven voor het willen reizen met hun vader naar Marokko en ook heeft ieder kind aangegeven wanneer deze reis naar zijn of haar idee het beste plaats zou kunnen vinden. Zo is [kind A] benieuwd naar Marokko omdat al zijn Marokkaanse vrienden daar al eens zijn geweest en heeft hij een voorkeur voor de herfstvakantie omdat het dan wat warmer zal zijn, is [kind B] nieuwsgierig naar het land en de familie die daar woont en wil zij liever in de kerstvakantie omdat die wat langer duurt en wil [kind C] graag weten hoe Marokko eruit ziet en is zij benieuwd naar haar familie die daar woont. [kind C] heeft geen voorkeur voor de herfst- of kerstvakantie. Het hof is dan ook van oordeel dat het betoog van de vrouw op dit onderdeel faalt.
3.8
De man heeft, zo heeft hij aan zijn vordering ten grondslag gelegd, belang bij het verkrijgen van vervangende toestemming, omdat hij graag zijn kinderen met zijn moederland en zijn aldaar wonende familie kennis wil laten maken. Voor hem is het een wezenlijk onderdeel van zijn identiteit en hij heeft warme herinneringen aan zijn vakanties naar Marokko als kind. De man wil zijn kinderen daar graag deelgenoot van maken.
3.9
Tegenover deze belangen van de kinderen en de man heeft de vrouw aangevoerd dat zij de reële, diepgewortelde en consistente vrees heeft dat de man de intentie heeft de kinderen in Marokko achter te laten. In het verleden heeft de man gedreigd de kinderen definitief mee te nemen naar Marokko. De vrouw heeft daarom bezwaar tegen een vakantiereis naar Marokko, zolang haar gezag over de kinderen daar niet is erkend. Voorts is volgens de vrouw tussen partijen vrijwel geen communicatie mogelijk en houdt de man zich niet aan de zorgregeling. De man komt zijn afspraken niet na, praat tegen de kinderen negatief over de vrouw, probeert strenge islamitische leefregels aan de kinderen op te dringen, verwaarloost de kinderen tijdens de omgangsweekenden en biedt hun onvoldoende structuur. De vrouw heeft daarom geen vertrouwen in de man.
3.1
Het hof overweegt als volgt.
3.11
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 25 juli 2018 - naar het hof begrijpt - vanwege voormelde bij de vrouw levende vrees geoordeeld dat van de man kan worden gevergd dat hij de echtscheiding in Marokko registreert en duidelijkheid schept over de gezagspositie van de vrouw wanneer de man met de kinderen naar Marokko zou gaan. De echtscheiding tussen partijen is inmiddels in Marokko erkend. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet is gebleken dat de man aan de tweede aan hem in het vonnis van 25 juli 2018 gestelde voorwaarde heeft voldaan en daarom de door de man gevorderde vervangende toestemming om met de kinderen naar Marokko te reizen afgewezen. De man betoogt met zijn grief, zo begrijpt het hof, dat dit ten onrechte is, onder meer omdat het voor hem niet mogelijk is aan deze tweede voorwaarde te voldoen. Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief en dient de destijds gestelde tweede voorwaarde thans niet aan het verlenen van vervangende toestemming in de weg te staan. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
Nederland en Marokko zijn beide partij bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKV 1996). Dit verdrag geeft onder meer regels omtrent het toepasselijke recht op internationale gezagskwesties. Ingevolge artikel 16 lid 1 HKV 1996 wordt het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van het kind. De kinderen hebben vanaf hun geboorte hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat Nederlands recht steeds van toepassing is geweest. Nu de kinderen staande het huwelijk van partijen zijn geboren, hadden de ouders in gevolge artikel 1:251 lid 1 BW van meet af aan het gezamenlijk gezag over hen. Dat is niet veranderd door de echtscheiding van de ouders, nu ingevolge artikel 1:251 lid 2 BW de ouders ook na de echtscheiding het gezamenlijk gezag hebben behouden. Ook nu is dat nog het geval. Dit betekent dat, indien de kinderen met de vader voor een vakantie naar Marokko zouden gaan, ook de Marokkaanse autoriteiten vanwege de werking van het HKV 1996 het gezamenlijk gezag van de ouders behoren te eerbiedigen. Indien de man, zoals de vrouw vreest, de kinderen in Marokko zou achterlaten of niet met de kinderen zou terugkeren, kan de vrouw eventueel een beroep doen op het Haags Kinderontvoeringsverdrag, waarbij Nederland en Marokko eveneens beide partij zijn. En zelfs indien zou worden geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen op enig moment zou worden verlegd naar Marokko, behoren de Marokkaanse autoriteiten op grond van artikel 16 lid 3 HKV 1996 het medegezag van de moeder te blijven eerbiedigen, nu op grond van die bepaling een bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar een andere Staat. Geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat Marokko het HKV 1996 niet zal naleven en het medegezag van de vrouw niet zal erkennen. Voor dit oordeel is mede van belang dat Marokko bij de ratificatie van dat verdrag geen voorbehoud heeft gemaakt en dat niet is gesteld of gebleken dat de toepassing van artikel 16 HKV 1996 door Marokko, gelet op het belang van het kind, als kennelijk in strijd met de openbare orde wordt beschouwd, als bedoeld in artikel 22 HKV 1996. Nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, kan vanwege het voorgaande in het midden blijven in hoeverre de vrouw naar Marokkaans recht het ouderlijk gezag over de kinderen heeft of zou kunnen krijgen. Aan de door de man bij zijn laatste akte overgelegde productie wordt daarom voorbijgegaan. De vrouw heeft aangevoerd dat haar via het Marokkaanse consulaat is meegedeeld dat de man het gezamenlijke gezag in Marokko kan laten registreren teneinde, zo begrijpt het hof, meer duidelijkheid over het gezag van de vrouw te scheppen. Dit is door de man betwist. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vrouw haar betoog niet nader, met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. De vrouw heeft enkel aangevoerd dat zij met de klantenservice van het consulaat contact heeft gehad en dat haar is meegedeeld dat het gezamenlijk gezag in Marokko kan worden erkend bij de erkenning van de echtscheidingsbeschikking en dat dit ook thans nog op verzoek van de man mogelijk is. Deze in algemene bewoordingen gedane herhaling van haar betoog is in het licht van de betwisting daarvan door de man, een onvoldoende onderbouwing van haar stelling dat het gezamenlijk gezag van partijen in Marokko kan worden geregistreerd. Niet kan dan ook worden gezegd dat de man nalaat te handelen daar waar hij dat zou moeten teneinde duidelijkheid te scheppen over de gezagspositie van de vrouw in Marokko.
3.12
Met betrekking tot de door de vrouw gestelde vrees dat de man de kinderen in Marokko achter zal laten, geldt voorts als volgt. Ter onderbouwing van haar vrees heeft de vrouw gesteld dat de man de kinderen een conservatief islamitische opvoeding wil geven en in het verleden heeft gedreigd de kinderen definitief mee te nemen naar Marokko. De man heeft gemotiveerd weersproken dan hij de intentie heeft de kinderen in Marokko achter te laten. Volgens de man is hij geboren en getogen in Nederland en heeft hij hier zijn familie, sociale leven en baan. Hij wil de kinderen enkel kennis laten maken met een deel van zijn achtergrond en identiteit. Gelet op dit verweer van de man had het op de weg van de vrouw gelegen concrete feiten en/of omstandigheden aan te voeren die de door haar gestelde vrees actueel kunnen rechtvaardigen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij haar vrees onvoldoende gesubstantieerd en kan niet worden gezegd dat deze reëel en gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat de man, zoals de vrouw onvoldoende weersproken heeft gesteld, in het verleden heeft gedreigd de kinderen definitief mee te nemen naar Marokko, is daarvoor onvoldoende.
3.13
Het voorgaande brengt mee dat de belangen van de kinderen en de man bij een gezamenlijke vakantiereis naar Marokko zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij het tegenhouden daarvan. De door de vrouw gestelde communicatieproblemen tussen partijen, de door haar gestelde gang van zaken tijdens de omgang en het willen opdringen van islamitische leefregels, zijn, ook indien van de juistheid van deze stellingen van de vrouw moet worden uitgegaan, van onvoldoende gewicht om tot een andere afweging te komen. Daarbij is van belang dat van de gestelde, niet nader onderbouwde verwaarlozing van de kinderen door de man tijdens de omgangsweekenden, op geen enkele wijze is gebleken.
3.14
De man zal dan ook vervangende toestemming worden verleend voor een vakantiereis naar Marokko met de kinderen van partijen. Nu de man zijn primaire vordering tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft ingetrokken, ligt deze vordering niet meer voor en behoeft deze geen bespreking.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep en ook thans nog geldt vanwege het heersende coronavirus voor reizen naar Marokko “code oranje”, hetgeen betekent dat reizen naar dit land van overheidswege alleen wordt geadviseerd indien dit noodzakelijk is. Gelet hierop en nu vooralsnog niet kan worden gezegd wanneer dit advies zal wijzigen en onbeperkt reizen weer mogelijk wordt, zal reeds om die reden de subsidiaire vordering van de man, strekkende tot vervangende toestemming voor een reis tijdens de herfstvakantie 2020, worden afgewezen. De meer subsidiaire vordering, vervangende toestemming voor de kerstvakantie 2020, zal worden toegewezen, met dien verstande dat ook dan het vanwege de Nederlandse of Marokkaanse overheid vanwege het coronoavirus gegeven reisadvies of andere getroffen of aanbevolen maatregelen aan het reizen in de weg zouden kunnen staan. Daarnaast zal de vordering worden toegewezen voor de periode van zaterdag 19 december 2020 tot en met zaterdag 2 januari 2021. Dit is één dag korter dan gevorderd omwille van de voor de kinderen van belang geachte rustdag alvorens zij op 4 januari 2021 weer naar school zullen gaan.
3.15
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief van de man slaagt. Het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd voor zover daarbij het door de man gevorderde is afgewezen en de meer subsidiaire vordering van de man zal worden toegewezen als volgt.
3.16
De man heeft gevorderd de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Hoewel de man thans in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof, evenals de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis, in de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren. In zoverre wordt het bestreden vonnis dan ook bekrachtigd en de vordering van de man afgewezen.

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 9 juli 2019 voor zover daarbij is afgewezen de vordering van de man vervangende toestemming te verlenen,
en, opnieuw rechtdoende;
verleent de man vervangende toestemming om met de kinderen van partijen voor een vakantie naar Marokko te reizen in de periode van 19 december 2020 tot en met 2 januari 2021, tenzij een door de Nederlandse of Marokkaanse overheid vanwege het coronavirus gegeven reisadvies of andere getroffen of aanbevolen maatregelen aan die reis in de weg staat of staan;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. A.V.T. de Bie en mr. H.A. van den Berg, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.