ECLI:NL:GHAMS:2020:2804
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 april 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1997 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte had op 14 juli 2020 aangegeven het door hem ingestelde hoger beroep te willen intrekken. Het hof oordeelde echter dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al op 23 juni 2020 was aangevangen. Het hof concludeerde dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenste te handhaven. Aangezien er geen rechtens te respecteren belang was dat diende met enig onderzoek van de zaak, besloot het hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, Sv.
De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2020, waarbij mr. J.W.P. van Heusden niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.