Op 26 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2019. De zaak betreft een verdachte die gedetineerd is in P.I. Veenhuizen. Het hof heeft het onderzoek heropend na een terechtzitting op 12 oktober 2020, waar bleek dat het onderzoek niet volledig was geweest. De aangever had verklaard dat de dader, die zich als de verdachte had voorgesteld, niet stotterde toen hij zijn naam zei. Dit leidde tot discussie over de interpretatie van deze verklaring. Zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte stelden dat de rechtbank ten onrechte de conclusie had getrokken dat de verdachte op andere momenten wel stotterde.
Het hof heeft besloten om de aangever als getuige te horen over de vraag of de verdachte stotterde tijdens het gesprek. Daarnaast is het hof van mening dat medeverdachte, die eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook als getuige moet worden gehoord. Het hof heeft het onderzoek heropend en geschorst, met de opdracht om het onderzoek binnen drie maanden te hervatten. De zaak is verwezen naar de vaste raadsheer-commissaris voor het horen van de getuigen. De verdachte, zijn raadsman en het slachtoffer moeten worden opgeroepen voor de nader te bepalen terechtzitting.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters zitting hadden. Mr. Veenstra was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.