ECLI:NL:GHAMS:2020:2780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
23-000496-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Culpoze brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, was beschuldigd van culpoze brandstichting, waarbij op 23 januari 2018 in een woning in Hoorn een ontploffing en brand plaatsvonden. De verdachte had een gaskraan geopend en een aansteker gebruikt, wat leidde tot een explosie en brand, met levensgevaar voor omwonenden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld, maar wel grovelijk onvoorzichtig was geweest. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychiatrische problematiek.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000496-19
datum uitspraak: 9 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-017547-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te 's-Gravenhage.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 23 januari 2018 in de gemeente Hoorn opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning, gelegen op/aan de [adres], door in die woning een gaskraan te openen en/of (daarop) open vuur (vanuit een aansteker) in aanraking te brengen met een hoeveelheid -van in die woning vrijgekomen/aanwezig- brandbaar (aard)gas, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan in die woning een ontploffing teweeg is gebracht en/of delen van die woning/goederen in die woning (te weten een trap en/of een trapkast en/of een trapkastdeur en/of een groepenverdeelkast en/of een gang) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en/of een ontploffing teweeg is gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor de aan en/of naast en/of nabij die woning gelegen bebouwing (een of meer woning[en]/pand[en]) en/of gelegen goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer] en/of [andere] omwonende[n] en/of nabij die woning aanwezige perso[o]n[en]), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer] en/of [andere] omwonenden en/of nabij die woning aanwezige perso[o]n[en]), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiairhij op of omstreeks 23 januari 2018 in de gemeente Hoorn, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een woning, gelegen op/aan de [adres], een gaskraan heeft geopend en/of (daarop) open vuur (vanuit een aansteker) in aanraking heeft gebracht met een hoeveelheid -van in die woning vrijgekomen/aanwezig- brandbaar (aard)gas, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat in die woning een ontploffing teweeg is gebracht en/of delen van die woning/goederen in die woning (te weten een trap en/of een trapkast en/of een trapkastdeur en/of een groepenverdeelkast en/of een gang) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan en/of een ontploffing teweeg is gebracht, en daardoor gemeen gevaar voor de aan en/of naast en/of nabij die woning gelegen bebouwing (een of meer woning[en]/pand[en]) en/of gelegen goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer] en/of [andere] omwonende[n] en/of nabij die woning aanwezige perso[o]n[en]), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer] en/of [andere] omwonende[n] en/of nabij die woning aanwezige perso[o]n[en]), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Op 23 januari 2018 heeft in een woning aan de [adres] te Hoorn een ontploffing plaatsgevonden, waarna brand in de woning heeft gewoed. Door deze ontploffing en brand was levensgevaar te duchten voor de zich in de aanpalende woning bevindende [slachtoffer]. Vast staat dat de ontploffing en brand zijn veroorzaakt door de verdachte. Deze heeft steeds ontkend dat sprake was van opzet: het was een ongeluk.
In de kern komt de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd in hoger beroep ter terechtzitting van 3 september 2020, er op neer dat hij al eerder in de woning had verbleven en dat de verwarming niet werkte. Op 23 januari 2018 is hij de woning ingegaan om te trachten de verwarming ‘aan de praat te krijgen’. Omdat het donker was, gebruikte hij een aansteker om bij te lichten, toen hij in de meterkast op zoek was naar de geiser en de gasmeter. In die meterkast zag hij een geiser, een afgezaagde koperen buis en een plastic knop van het gas. De verdachte draaide daarop de knop open, waarna hij keihard gesis hoorde. Daaruit leidde hij af dat gas door de buizen liep. De verdachte ging naar de woonkamer om te voelen of de radiator warm werd, hetgeen niet het geval was. Vervolgens liep hij terug naar de meterkast, ontstak de aansteker, rook toen ‘wat’, waarna hij een muur van vuur zag.
Uit deze verklaring, die niet door de bewijsmiddelen wordt weerlegd en die niet zozeer van eerder door de verdachte afgelegde verklaringen afwijkt, dat daaraan geen geloof kan worden gehecht, volgt dat de verdachte, hoewel hij had gezien dat een koperen leiding was afgezaagd, in de meterkast de gastoevoer heeft opengedraaid, gesis hoorde en korte tijd later een ‘brandende’ aansteker bij de meterkast heeft gehouden. Het hof acht niet bewezen dat de verdachte aldus handelend willens en wetens een ontploffing teweeg heeft willen brengen. Met een dergelijke handelwijze heeft de verdachte naar het oordeel van het hof – anders dan door de raadsman is betoogd – echter wel de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een ontploffing en van brand in het leven geroepen.
Het hof kan evenwel met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Daarbij heeft het hof mede betrokken dat door het gedrag van de verdachte ook een zeer reële kans bestond dat hij zelf dodelijk gewond zou raken of zware brandwonden zou oplopen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het handelen van de verdachte moet wel worden aangemerkt als grovelijk onvoorzichtig, zodat het aan zijn schuld te wijten is geweest dat in die woning een ontploffing is teweeg gebracht en brand is ontstaan. Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2018 in de gemeente Hoorn grovelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een woning, gelegen aan de [adres], een gaskraan heeft geopend en open vuur vanuit een aansteker in aanraking heeft gebracht met een hoeveelheid - van in die woning vrijgekomen - brandbaar (aard)gas, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat in die woning een ontploffing teweeg is gebracht en delen van die woning/goederen in die woning (te weten een trap, een trapkast, een trapkastdeur, een groepenverdeelkast en een gang geheel of gedeeltelijk) zijn verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor de nabij die woning gelegen bebouwing (woningen/panden) en goederen, en levensgevaar voor [slachtoffer] ontstond.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld brand of ontploffing te wijten zijn, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg (primair) bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan hem zal worden opgelegd.
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, bepleit dat geen hogere straf moet worden opgelegde dan de rechtbank heeft gedaan. Indien het hof zou overwegen een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, zou de zaak moeten worden aangehouden teneinde onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan culpoze veroorzaking van een brand en een ontploffing in een leegstaande woning. Verdachte is die woning ingegaan, heeft – omdat het koud was en hij de verwarming wilde aanzetten – een gaskraan opengezet en, om iets te kunnen zien, een aansteker aangestoken. Ten gevolge hiervan zijn een gasexplosie en brand ontstaan in de woning. Dit betreft een zeer ernstig incident dat diepe indruk moet hebben gemaakt op omwonenden en anderen die hiervan getuige waren. De verdachte heeft door zijn handelen gevaar veroorzaakt voor goederen en niet alleen zijn eigen leven, maar ook het leven van de naaste buurman, die op dat moment thuis was, in gevaar gebracht. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot (brand)schade in en aan de woning, is te danken aan het adequate handelen van de hulpdiensten.
In de tijdens het onderzoek ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, waaronder de bestaande (neuro)psychiatrische problematiek, zoals die blijkt uit het over de verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum van 17 december 2018, opgemaakt door psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2], ziet het hof aanleiding de aan de verdachte op te leggen straf enigszins te matigen.
Nu de verdachte (enkel) zal worden veroordeeld wegens culpoze brandstichting, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling. Oplegging van die maatregel behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Het (voorwaardelijk gedane) verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting behoeft geen nadere bespreking, omdat aan de gestelde voorwaarde (oplegging van de tbs-maatregel) niet is voldaan.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof, alles afwegende, enkel een gevangenisstraf passend en geboden en wel voor de duur van elf maanden. Omdat de duur van het voorarrest dat de verdachte in onderhavige zaak heeft doorgebracht deze gevangenisstraf overstijgt, zal de voorlopige hechtenis met ingang van heden worden opgeheven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2020.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]