In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 25 juni 2018 te Krommenie, gemeente Zaanstad. De tenlastelegging omvatte het duwen van de levensgezel en het slaan in het gezicht, wat leidde tot letsel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd niet betwist, en het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De advocaat-generaal vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, een taakstraf van 90 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken. Het hof besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 3 weken, niet ten uitvoer gelegd, en een taakstraf van 90 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de recidive van de verdachte. Het hof benadrukte dat de mishandeling had plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer, wat de situatie extra ernstig maakte. De verdachte had eerder al een veroordeling voor huiselijk geweld en het feit was gepleegd tijdens een proeftijd. Het hof vond de straffen passend en geboden, en paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe.