ECLI:NL:GHAMS:2020:2746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
23-004419-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en mishandeling in hoger beroep met betrekking tot uitingen van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging en mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 2 oktober 2020 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van [slachtoffer 1] en het bedreigen van [slachtoffer 2].

Het hof oordeelde dat de uitingen van de verdachte niet van dien aard waren dat bij [slachtoffer 2] redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd. De context van de uitlatingen, die als een onbeheerste uiting van woede werden opgevat, maakte de bedreiging ongeloofwaardig. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.

Wat betreft de mishandeling van [slachtoffer 1] oordeelde het hof dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat hij pijn zou toebrengen. De verdachte had zich agressief gedragen en had [slachtoffer 1] met zijn elleboog in het gezicht geslagen. Het hof achtte de mishandeling bewezen en legde een geldboete op van € 1.000,00, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004419-18
datum uitspraak: 16 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-093897-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen en/of te stoten (met zijn, verdachtes, elleboog) op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1];
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal dood. Ik maak jouw moeder, jouw zus en jou dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit

De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak voor het onder 3 ten laste gelegde feit bepleit, nu het de vraag is of bij de zoon van de verdachte werkelijk de redelijke vrees aanwezig was dat hij gevaar liep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen zal worden verklaard.
Het hof stelt voorop dat het niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De context waarin een uitlating, waarvan de bewoordingen op zichzelf naar hun aard geschikt zijn om bedreiging op te leveren, wordt gedaan, kan zo’n uitlating als bedreiging ongeloofwaardig maken, bijvoorbeeld als die in de context enkel wordt opgevat als een onbeheerste uiting van woede of frustratie, en niet bij de adressant de redelijke vrees is ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Drie getuigen hebben de verdachte soortgelijke bedreigende woorden horen uiten richting verdachtes zoon, namelijk dat de verdachte deze de woorden ‘’Ik maak jullie allemaal dood. Ik maak jouw moeder, jouw zus en jou dood’’ zou hebben toegevoegd. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat de verdachte deze woorden heeft geuit richting zijn zoon. Uit het dossier valt af te leiden dat de verdachte toen zeer agressief was en dat de twee een beladen voorgeschiedenis hebben. Relevant is dat de zoon met betrekking tot de bedreiging heeft verklaard dat zijn vader in het verleden meermalen dergelijke uitlatingen heeft gedaan en dat hij zich (ook deze keer) niet bedreigd voelde. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat het niet ongebruikelijk is dat in de familie over en weer grof taalgebruik werd en wordt geuit.
Het hof stelt vast dat de bewoordingen op zichzelf naar hun aard zonder meer geschikt zijn om een strafbare bedreiging op te leveren, maar de context waarin de bewoordingen zijn geuit maakt deze onbeheerste uiting van woede in dit geval als bedreiging ongeloofwaardig. De bewoordingen lijken tegen alles en iedereen te zijn gericht en – zo wist de zoon – de verdachte schuwt dergelijk taalgebruik niet. Gegeven hoe de zoon de bedreigende taal in de gegeven omstandigheden heeft opgevat, waren genoemde uitingen niet van dien aard dat bij de zoon – de enige persoon die volgens de tenlastelegging bedreigd zou zijn – de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd, zodat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit, aangezien de verdachte geen opzet had op het toebrengen van pijn of letsel aan [slachtoffer 1]. Indien de verdachte [slachtoffer 1] al geraakt zou hebben, dan zou dat per ongeluk tijdens de worsteling om de hond zijn gebeurd.
Uit hetgeen de drie getuigen hebben verklaard maakt het hof het volgende op. De verdachte kwam aanrijden terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de hond aan het uitlaten waren. De verdachte begon bij het uitstappen direct verbaal agressief gedrag te vertonen. De verdachte tilde de hond, die hij sinds de moeizame echtscheiding niet meer kon zien, op en probeerde daarmee weg te lopen in de richting van zijn auto. Daarop volgde een worstelpartij om de hond tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Getuige [getuige], die gedurende het voorval in de auto van de verdachte zat, heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte [slachtoffer 2] bij zijn keel greep en aan het schelden was. Hij zag dat [slachtoffer 1] een elleboog tegen zijn kaak aan kreeg van de verdachte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij het vermoeden had dat de verdachte [slachtoffer 1] expres in het gezicht raakte met zijn elleboog, zodat hij uit de worsteling kon komen. [slachtoffer 1] voelde een harde klap tegen zijn rechterwang.
Het hof overweegt dat uit het (agressieve) gedrag van de verdachte bleek dat de verdachte op een confrontatie uit was. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat er iets bij hem knapte en dat bepaalde dingen niet tegen hem gezegd moeten worden. De verdachte heeft de worsteling opgezocht doordat hij de hond mee heeft willen nemen. De verdachte heeft daarbij [slachtoffer 1] met zijn elleboog in het gezicht geslagen om weg te kunnen komen met de hond. Uit de omstandigheid dat de verdachte op de hiervoor beschreven agressieve wijze de confrontatie heeft opgezocht, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een worsteling of confrontatie zou ontstaan waarbij hij iemand pijn of letsel zou bezorgen en meer specifiek dat hij een lichaamsdeel (de kaak) van [slachtoffer 1] daarbij pijnlijk zou kunnen raken. Dat is gebeurd en dat komt voor rekening van de verdachte. Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn aan [slachtoffer 1] heeft gehad. Het hof gaat gelet op het vorenstaande voorbij aan het verweer van de verdediging dat de klap mogelijk per ongeluk is gegeven. Ook hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, doet hier niets aan af, zodat het verweer zal worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 13 mei 2018 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door eenmaal te slaan (met zijn, verdachtes, elleboog) tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1].
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. De politierechter heeft daarbij als algemene voorwaarde reclasseringstoezicht gesteld en heeft als bijzondere voorwaarde een contactverbod gesteld met een viertal personen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag en op de openbare weg onbeheersbaar agressief gedrag vertoond en [slachtoffer 1] mishandeld. [slachtoffer 1] heeft hierdoor pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. Het hof acht deze vorm van geweld zeer laakbaar en weegt de omstandigheden waaronder dit geweld plaatsvond in strafverhogende zin mee. Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, welke straffen zijn neergelegd in de LOVS-oriëntatiepunten. genoemd wordt een geldboete van € 500,00 als uitgangspunt. Het hof ziet in de bovengenoemde omstandigheden echter aanleiding om af te wijken van dat oriëntatiepunt. Een dergelijke straf zou geen recht doen aan de ernst van het feit. Voorts acht het hof noodzakelijk dat de verdachte ervan wordt weerhouden om in de toekomst een dergelijk feit te plegen, welke kans op herhaling niet denkbeeldig is, gelet op de steeds nog moeizame relatie met zijn familieleden. Het hof acht een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte daarom passend en geboden.
Het hof overweegt tot besluit dat het dossier onvoldoende informatie biedt om tot het stellen van een contactverbod als bijzondere voorwaarde over te gaan. Evenmin ziet het hof aanleiding voor reclasseringstoezicht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. E. van Die en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 oktober 2020.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]