ECLI:NL:GHAMS:2020:2745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
23-000218-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van een strafzaak naar de politierechter wegens niet-naleving van kennisgevingsvoorschriften

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg niet verschenen omdat haar raadsvrouw niet op de hoogte was gesteld van de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter niet aan de behandeling van de zaak had mogen toekomen, omdat de raadsvrouw niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de zitting. Dit leidde tot de conclusie dat het vonnis van de politierechter niet in stand kon blijven. Het hof heeft de zaak teruggeworpen naar de politierechter, zodat deze opnieuw recht kan doen. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de naleving van kennisgevingsvoorschriften in strafzaken, en dat een verdachte recht heeft op een eerlijke behandeling in twee feitelijke instanties. Het hof heeft de zaak vernietigd en terugverwezen naar de politierechter in Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000218-20
datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-094056-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 oktober 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal ongeveer €650,-, door - zich voor te doen als een (oud) buurtbewoner van die [slachtoffer], - (telkens) te herhalen dat ze het leuk vond om voornoemde persoon weer te zien, - tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij geld nodig had voor een etentje, - aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug zou betalen en/of - dit geld niet de volgende dag terug te betalen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de politierechter ter terechtzitting van 20 januari 2020 niet aan de behandeling ten gronde had mogen toekomen, nu onvoldoende is gebleken dat de raadsvrouw van de verdachte op bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende, uitgaande van het in vaste rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde besliskader.
Ingevolge artikel 423, eerste lid, Sv behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechtbank is beslist en sprake is van een ter gelegenheid van de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg tot nietigheid leidend verzuim, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de eerste rechter te vernietigen, maar niet, vervolgens, de zaak terug te wijzen naar de eerste rechter op de grond dat de verdachte een aanleg heeft ontbeerd. Voor enkele gevallen waarin de eerste rechter de hoofdzaak wel heeft beslist dient een uitzondering op de hiervoor bedoelde hoofdregel te worden gemaakt. Het in artikel 423, tweede lid, Sv besloten liggende beginsel dat een verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties brengt mee dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de eerste rechter, tenzij door de advocaat-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd.
Van een geval als hiervoor bedoeld is sprake wanneer de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was. Tot zodanige personen dienen, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de verdachte en diens raadsman te worden gerekend.
De verdachte, aan wie blijkens de akte van uitreiking de dagvaarding niet in persoon betekend, is niet ter terechtzitting van de politierechter verschenen. In dit geval is het ernstig vermoeden gerezen dat de raadsvrouw van de verdachte, die zich tijdig in eerste aanleg heeft gesteld, niet op de hoogte is gesteld van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg, waardoor zij op die terechtzitting niet is verschenen. De raadsvrouw heeft daarover meegedeeld dat zij geen kennisgeving op papier heeft ontvangen, noch die in het digitale portaal te hebben aangetroffen, onder overlegging van uitdraaien van dat portaal. Het hof heeft geconstateerd dat zich in de papieren hofmap geen kennisgeving aan de raadsvrouw bevindt, maar wel in het DIVOS-dossier. Nu van deze zitting in eerste aanleg geen proces-verbaal is opgemaakt en ook overigens niet is gebleken dat voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling, na de constatering dat de raadsvrouw niet was verschenen, door of namens de politierechter pogingen zijn ondernomen om contact op te nemen met de raadsvrouw, moet het hof er onder de gegeven omstandigheden van uitgaan dat is nagelaten te onderzoeken of het voorschrift van artikel 51 Sv is nageleefd.
De politierechter heeft het onderzoek van de strafzaak voortgezet, gesloten en bij verstek eindvonnis gewezen. Dit brengt mee dat zich een van de voormelde in de rechtspraak van de Hoge Raad bedoelde uitzonderingssituaties voordoet en dat de zaak, nu de raadsvrouw ter terechtzitting terugwijzing naar de politierechter heeft verlangd, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep zal worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde opnieuw recht te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde opnieuw recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. E. van Die en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2020.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.