ECLI:NL:GHAMS:2020:2731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
200.266.925/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring in gezagskwestie vanwege meerderjarigheid kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een gezagskwestie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken door de rechtbank Amsterdam. De vrouw en de man, verweerder in hoger beroep, zijn de ouders van [X], die op [geboortedatum] 2020 meerderjarig is geworden. De vrouw had in hoger beroep verzocht om erkenning van een eerdere uitspraak van het Perry District Court in Kentucky, VS, waarin haar tijdelijk eenhoofdig gezag over [X] was toegekend. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoeken, nu [X] meerderjarig is en het gezag over haar van rechtswege eindigt. De verzoeken tot omgang, afgifte van reisdocumenten en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zijn eveneens niet toewijsbaar. Het hof heeft de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep van de man, waarin hij de bekrachtiging van de bestreden beschikking vroeg, is eveneens afgewezen. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.266.925/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/655262/FA RK 18-6388 (ED-DB-BV-JP)
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 oktober 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika: hierna: VS)
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.E.C. Verhoeff te 's-Gravenhage,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 september 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 26 juni 2019.
2.2
De man heeft op 25 november 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 6 januari 2020 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij brief van 29 juni 2020 is aan partijen de vraag voorgelegd of, gelet op het rechtsfeit dat hun dochter [X] (hierna: [X] ) op [geboortedatum] 2020 achttien jaar is geworden, een behandeling van onderhavige zaak in hoger beroep nog zinvol is.
2.5
De vrouw heeft bij journaalbericht van 17 juli 2020 ingestemd met behandeling van de zaak buiten zitting. Zij heeft hierbij verzocht om een extra schriftelijke ronde. Ook de man heeft bij journaalbericht van 17 juli 2020 ingestemd met een schriftelijke afdoening van de zaak, mits ook hij gelegenheid krijgt nog eenmaal te reageren. Het hof heeft partijen bij brief van 30 juni 2020 nog eenmaal de gelegenheid geboden schriftelijk te reageren.
2.6
Bij het hof is vervolgens van de zijde van de vrouw op 21 juli 2020 en van de zijde van de man op 13 augustus 2020 een laatste schriftelijke reactie ingekomen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 1993 tot 24 maart 2014. Zij zijn de ouders van [X] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats] (VS).
3.2
In de ‘Marital Settlement Agreement’ van 23 december 2013 zijn partijen overeengekomen dat de man ‘primary custody’ heeft over [X] . Op 24 maart 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken door de Perry Circuit Court te Kentucky (VS). Daarbij is bepaald dat de man het eenhoofdig gezag heeft over [X] en de vrouw recht op omgang heeft.
3.3
Bij ‘Order’ inzake ‘Emergency Temporary Custody’ van 18 juli 2016 van het Perry Circuit Court te Kentucky (VS) is aan de vrouw ’temporary sole custody’ over [X] toegekend.
3.4
[X] verbleef sinds 2012 in Nederland bij de man. De man is begin 2015 teruggekeerd met [X] naar de VS. Medio september 2015 hebben de man en [X] de VS weer verlaten. Aanvankelijk verbleven zij in Turkije en sinds december 2016 verblijven zij in Nederland. De man, de vrouw en [X] zijn allen Amerikaans staatsburger.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de vrouw deels niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidende verzoeken. Voor het overige zijn haar verzoeken afgewezen.
De man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken omschreven onder c en d van zijn verweerschrift in eerste aanleg. Zijn onder b. en e. vermelde verzoeken zijn afgewezen. Voorts is bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de beslissing van het Perry District Court te Kentucky (VS) van 18 juli 2016 erkend wordt, en deze opgenomen wordt in de door het hof te wijzen beslissing waarbij de vrouw alleen het gezag heeft over [X] en zij beslissingsbevoegd is ten aanzien van het hoofdverblijf van [X] in Nederland bij de vrouw, dan wel in de VS en de nodige reisdocumenten van [X] aan de vrouw afgegeven worden. Subsidiair verzoekt de vrouw een omgangs- c.q. contactregeling vast te stellen zodanig dat [X] alle vakanties bij de vrouw zal verblijven en er drie keer per week skypecontact is tussen [X] en haar, zoals omschreven onder sub 2 van het inleidend verzoekschrift. Voorts verzoekt de vrouw een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam, dat mogelijk zal leiden tot een uit te spreken kinderbeschermingsmaatregel, zoals omschreven onder 3 van het inleidend verzoekschrift.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de, naar het hof begrijpt integrale, kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep zoals nader in het appelschrift gespecificeerd.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, de bestreden beschikkingen ten dele te vernietigen, naar het hof begrijpt, te weten het dictum luidende: wijst de verzoeken van de man, onder e af en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken onder c. en d. en daarbij een nieuwe beschikking te wijzen ten aanzien van de verzoeken van de man onder e en onder c. en d. van zijn verweerschrift, uitvoerbaar bij voorraad en:
I. te bepalen dat de vrouw binnen een maand na de te wijzen beschikking haar afspraak, om alles wat in haar macht ligt om de civiele procedures die mogelijk nog lopen in de VS eveneens in te trekken, gestand te doen op straffe van een dwangsom van € 1000,- per dag dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen en te bepalen dat de vrouw via haar Nederlandse advocaat, op straffe van een dwangsom van € 1000,- per dag, de man binnen een maand na de te wijzen beschikking alle bescheiden dient te verstrekken waaruit blijkt dat zij de civiele procedures die mogelijk nog lopen in de VS heeft ingetrokken;
II. te bepalen dat de vrouw binnen een maand na de te wijzen beschikking haar afspraak, luidende dat zij met behulp van haar Amerikaanse en haar Nederlandse advocaat er alles aan zal doen om de vervolging van de man in de VS en Nederland gestaakt te krijgen, ook als dat inhoudt dat de vrouw haar aanklacht tegen de man moet intrekken en moet verklaren dat zij niet bereid is tegen de man te getuigen gestand dient te doen en de man via haar Nederlandse en Amerikaanse advocaat binnen een maand na de te geven beschikking alle bescheiden dient te verstrekken waaruit blijkt dat de vervolging van de man in de VS en in Nederland is gestaakt, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verbeurd van € 1000,- per dag tot de dag der nakoming van de onder punt 3 van het proces-verbaal d.d. 11 maart 2019 weergegeven gemaakte afspraken aangaande haar verplichting ervoor zorg te dragen dat de vervolging van de man in Amerika en Nederland is gestaakt, ook als dat inhoudt dat de vrouw haar aanklacht tegen de man moet intrekken;
III. de vrouw in de, naar het hof begrijpt integrale, kosten te veroordelen van de
kort-gedingprocedure d.d. 11 maart 2019 en van de procesvertegenwoordiging van de man voor de zitting van 28 mei 2019, een en ander zoals nader in het incidentele beroepschrift gespecificeerd.
4.5
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep of de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is tussen partijen dat het Nederlandse recht op de door hen ingediende verzoeken van toepassing is. Naar Nederlandse recht is [X] op [geboortedatum] 2020 meerderjarig geworden. Gelet daarop heeft het hof bij brief van 29 juni 2020 aan partijen de vraag voorgelegd of, gelet op het rechtsfeit dat [X] inmiddels achttien jaar is geworden, behandeling van onderhavige zaak in hoger beroep nog zinvol is.
5.2
De vrouw beschrijft in haar reactie van 21 juli 2020 op deze brief -kort samengevat- haar visie op de gang van zaken van de afgelopen jaren. Zij zal, als moeder van [X] , altijd blijven vechten voor haar dochter. Zij meent dat zij sinds de geboorte van [X] altijd haar belang op de eerste plaats heeft gezet. Zij vindt dat haar veel onrecht is aangedaan. Zij wil de zaak blijven doorzetten om dit soort rechtsongelijkheid en schending van mensenrechten andere ouders in de toekomst te besparen. Door de bestreden uitspraak in stand te houden keurt het hof in feite goed dat de man [X] heeft gekidnapt. Daarmee biedt Nederland een veilige haven voor kindontvoerders, terwijl de VS genoeg bewijs heeft tegen de man, aldus de vrouw.
5.3
Volgens de man, in zijn reactie van 13 augustus 2020, heeft de vrouw geen belang meer heeft bij het voeren van onderhavige hoger-beroepszaak, nu [X] meerderjarig is geworden. Hiermee vervalt zijn gezagspositie. Hij is geen crimineel. Op 24 maart 2014 heeft de rechtbank te Kentucky een gezagsbeslissing genomen en het eenhoofdig gezag aan hem toegekend. Hij had dan ook geen toestemming nodig van de vrouw uit de VS te vertrekken. Daarna heeft ook de Turkse rechter bepaald dat hij het eenhoofdig gezag had. De man ziet de verzoeken van de vrouw, om gerechtigheid ten behoeve van ouders in het algemeen die een dergelijke situatie meemaken, als nieuwe verzoeken. Deze verzoeken mogen volgens de man niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De vrouw ziet in dat zij geen belang meer heeft bij het voeren van onderhavige procedure, maar zet dit toch door. Reeds hierom dient zij in de proceskosten te worden veroordeeld, aldus de man.
5.4
Het hof overweegt dat de vrouw met haar hoger beroep erkenning van de uitspraak ‘Order Emergency Temporary Custody’ van 18 juli 2016 van de Perry District Court te Kentucky (VS) beoogt, waarbij zij stelt tijdelijk het eenhoofdig gezag over [X] te hebben gekregen. Zij wenst opname van deze beschikking in de door het hof te wijzen beslissing zodanig, dat de vrouw alleen het gezag heeft over [X] en zij beslissingsbevoegd is ten aanzien van het hoofdverblijf van [X] bij haar, in Nederland dan wel in de VS en de nodige reisdocumenten van [X] aan haar afgegeven worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang (meer) bij deze verzoeken, nu deze niet (meer) toewijsbaar zijn. [X] is op [geboortedatum] 2020 meerderjarig geworden en hiermee eindigt het gezag over haar van rechtswege, los van de vraag wie het gezag had of behoorde te hebben. Voor een omgangs- dan wel contactregeling bestaat gezien haar meerderjarigheid ook geen rechtsgrond meer, evenmin als voor het verzoek tot afgifte van reisdocumenten. Het verzoek tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en een eventuele beschermingsmaatregel is evenmin toewijsbaar gelet op de leeftijd van [X] . De enkele omstandigheid dat zij een uitspraak wenst te verkrijgen zodat andere ouders die in haar situatie verkeren eenzelfde lot bespaard blijft levert, wat daarvan verder ook zij, geen rechtens te respecteren procesbelang op. De vrouw is daarom niet-ontvankelijk in haar beroep.
5.5
Het incidenteel hoger beroep van de man slaagt evenmin. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat de hiervoor onder I. en II. weergegeven verzoeken van de man niet in het kader van deze verzoekschriftprocedure kunnen worden gedaan. De door de man onder III. gevraagde veroordeling van kosten van een eerdere kort geding procedure is niet toewijsbaar. Dat betreft immers een andere procedure dan de onderhavige. De gevraagde kostenveroordeling voor de zitting van de rechtbank van 28 mei 2019 is evenmin toewijsbaar nu daar onvoldoende aanleiding toe bestaat. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank de kosten van de procedure in eerste aanleg terecht heeft gecompenseerd. Partijen dienen voorts ieder de eigen kosten van de procedure in hoger beroep als geheel te dragen.
5.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie, en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 13 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.