ECLI:NL:GHAMS:2020:2691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.272.948/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in Amsterdam van 25 oktober 2019, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming verzocht had om de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B]. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking. Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg in overweging genomen. De ouders hebben aangevoerd dat de kinderen in een veilige en stabiele omgeving opgroeien en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en de beschikbaarheid van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er in het verleden ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, maar dat de situatie sinds de ondertoezichtstelling is verbeterd. De ouders hebben inmiddels een psychologisch onderzoeksbureau ingeschakeld en werken samen met hen. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze gronden inmiddels niet meer aanwezig zijn. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover het betreft de ondertoezichtstelling vanaf heden, maar de eerdere ondertoezichtstelling over de periode van 25 oktober 2019 tot heden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.272.948/01
zaaknummer rechtbank: C/13/673715 / JE RK 19-964
beschikking van de meervoudige kamer van 29 september 2020 inzake
[de moeder] en [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna respectievelijk te noemen: de moeder, de vader en gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 25 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 24 januari 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 15 april 2020 met bijlage, ingekomen op 16 april 2020;
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 5 augustus 2020 met bijlage;
- een brief van de zijde van de ouders van 10 augustus 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind A] gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind A] , [in] 2003;
- [kind B] , [in] 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 augustus 2019 is het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 oktober 2019 is, op verzoek van de raad, [kind B] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 15 januari 2020 en zijn de verzoeken om [kind A] onder toezicht te stellen en om [kind B] uit huis te plaatsen , aangehouden.
3.4
Uit het huwelijk van de ouders is ook [kind C] geboren, [in] 2001 (hierna: [kind C] ).
3.5
Bij beschikking van 12 november 2018 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om [kind C] onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 25 oktober 2019 is, op verzoek van de raad, de beschikking van 15 oktober 2019 gehandhaafd en zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 25 oktober 2020.
Het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] heeft de raad ter zitting in eerste aanleg ingetrokken.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de ondertoezichtstelling van de kinderen tot 25 oktober 2020 betreft.
4.3
De raad verzoekt het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders kunnen zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voeren daartoe het volgende aan. De moeder heeft sinds 2010 een ziekte waardoor zij sinds 2015 immobiel is en zich in een rolstoel verplaatst. Voor revalidatie na een val verbleef zij van 28 maart 2018 tot 23 oktober 2019 in een neurologisch revalidatiecentrum in Spanje. In die periode zorgde de vader voor de kinderen. Zij woonden in die periode op wisselende plekken. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat de kinderen niet altijd onder ouderlijk toezicht stonden. Slechts een korte periode van augustus tot oktober 2019 waren de kinderen zonder ouders, omdat de vader bij de moeder in Spanje verbleef. De kinderen waren echter wel toevertrouwd aan vertrouwde volwassenen en hadden veel contact met de ouders. In verband met onderhavige ondertoezichtstelling zijn de ouders naar Nederland gekomen en is het gezin weer bij elkaar. Sinds 27 oktober 2019 wonen zij gezamenlijk in een vakantiebungalow op een vakantiepark in oost-Nederland omdat deze bungalow gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk is.
De kinderen zijn hoogbegaafd en hebben geen reguliere leerstijlen en talenten waardoor zij toestemming hebben van de leerplichtambtenaar om thuis te worden geschoold. De ouders waren lange tijd op zoek naar passend onderwijs voor de kinderen overeenkomstig hun levensovertuiging en de leerstijl van de kinderen. Tijdens deze zoektocht zijn de kinderen niet vaak verhuisd. Wel woonden zij tot maart 2018 een periode in Engeland zodat de kinderen daar naar een balletschool konden. De kinderen hebben nu een vaste woonplek en zij studeren uit boeken, via de bibliotheek en online bij de Kahn Academy. [kind A] studeert criminologie, Russisch en Engelse literatuur, wiskunde, schei- en natuurkunde en computerscience. Daarnaast doet hij aan ballet en speelt hij viool. [kind B] studeert via de Kahn Academy kunstgeschiedenis en Engelse literatuur. Zij leert Latijn, Grieks en wiskunde uit boeken. Daarnaast doet zij aan horseback archery en kung fu en speelt zij cello en gitaar.
Bij beschikking van 12 november 2018 heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om [kind C] onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen, afgewezen. Hierna heeft de raad het onderzoek ambtshalve uitgebreid en onderzoek gedaan naar de kinderen. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van het eerdere onderzoek naar [kind C] . Ook vormden onjuiste informatie van de zussen van beide ouders en mevrouw [X] , voorheen een vertrouwenspersoon, een basis voor het onderzoek. Deze informatie is echter ingegeven door hun manier van kijken naar de wereld, die anders is dan de holistische levensovertuiging van de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 augustus 2019 is het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen, eveneens afgewezen. Zodoende hebben andere kinderrechters eerder al tweemaal geoordeeld dat een ondertoezichtstelling in deze gezinssituatie niet nodig is. Dat de moeder chronisch ziek is, is bij andere gezinnen geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling. Bovendien heeft de situatie zich sinds de beschikking van 9 augustus 2019 alleen maar in positieve zin ontwikkeld. Het gezin is herenigd, de vader heeft in juli 2019 een psycholoog benaderd om de kinderen bij te staan en sinds november 2019 is Quistet bij de kinderen betrokken. De kinderen worden door beide ouders met structuur en passend binnen hun bijzondere talenten verzorgd en begeleid. Van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling is geen sprake en de hulpverlening in het vrijwillig kader wordt gecontinueerd. Met het opleggen van de ondertoezichtstelling is inbreuk gemaakt op artikel 8 EVRM.
5.3
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep als volgt verweerd.
De eerdere verzoeken van de raad werden afgewezen omdat op die momenten voldoende vrijwillige hulpverlening aanwezig was binnen het gezin. Er lijkt echter een patroon te zijn waarbinnen de vader de hulpverlening aanhaalt rondom procedures en weer afzwakt wanneer de procedures zijn afgerond. De raad heeft dan ook de zorg dat Quistet thans enkel betrokken is als gevolg van de ondertoezichtstelling en dat haar betrokkenheid zal eindigen na beëindiging van de ondertoezichtstelling. De raad heeft geen zorgen over de cognitieve ontwikkeling van de kinderen; daarop ligt binnen het gezin voldoende nadruk. Wel bestaan er zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling. De kinderen leren van de ouders niet hoe zij zowel met alledaagse als ingewikkelde situaties kunnen omgaan doordat de ouders emotioneel niet beschikbaar voor hen zijn. De zorgen hierover bestonden al langer en mevrouw [X] bevestigde deze zorgen in haar meldingen in september en oktober 2019. Ook bestonden er zorgen over de vele wisselingen van woonplek en de langdurige afwezigheid van de moeder. Hierdoor waren beide ouders langere tijd fysiek en emotioneel niet beschikbaar voor de kinderen, wat een directe ontwikkelingsbedreiging vormde. Inmiddels zijn de ouders fysiek weer aanwezig voor de kinderen, terwijl de kinderen daar gelet op hun leeftijd minder behoefte aan zullen hebben.
De zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen zijn nog onverkort aanwezig. De GI weet niet waar de kinderen verblijven en heeft geen contact met hen. Quistet heeft dat wel maar van Quistet is nog geen rapportage ontvangen zodat onduidelijk is wat de bevindingen zijn en hoe het daadwerkelijk met de kinderen gaat. De enkele berichten die van Quistet zijn ontvangen geven geen volledig beeld. Totdat er een duidelijker beeld van de sociaal emotionele opvoedomgeving van de kinderen is, is de ondertoezichtstelling noodzakelijk, aldus de raad.
5.4
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep en blijkens het door haar bij e-mailbericht van 5 augustus 2020 ingediende stuk, als volgt verweerd.
De ouders willen hun verblijfslocatie niet met de GI delen en bleven tot voor kort uit contact met de GI. Daarom heeft de GI op 14 april 2020 een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing ingediend bij de kinderrechter. Een daarop volgende klacht van de vader heeft geleid tot een bemiddelingsgesprek. Daarbij bleek het mogelijk om met de ouders in overleg te treden en heeft de GI verzocht het verzoek tot uithuisplaatsing aan te houden. Gebleken is dat de ouders naar aanleiding van de bestreden beschikking het psychologische onderzoeksbureau Quistet hebben ingezet voor een breed psychologisch onderzoek van de kinderen. Quistet is gespecialiseerd in hoogbegaafdheid en daarmee samenhangende problematiek. De ouders delen hun verblijfplaats wel met Quistet. Het gezin woont sinds oktober 2019 op een bungalowpark waar zij daar naar eigen zeggen sociale contacten opdoen. Inmiddels heeft [kind A] een bijbaan naast het park en doet [kind B] mee met activiteiten voor jongeren. Quistet komt bij het gezin thuis en geeft aan dat de kinderen een brede ontwikkeling doormaken en dat er geen zorgen zijn over hun veiligheid. Zij zien de kinderen regelmatig en het gaat goed met hen. De kinderen en de ouders werken prima mee aan het onderzoek van Quistet.
Enerzijds wordt door de ouders gezamenlijk met Quistet gewerkt aan de doelen uit de bestreden beschikking. Anderzijds hebben de ouders hun eigen visie en ideeën over de ontwikkeling van de kinderen. Zij erkennen andermans denkbeelden niet en gaan daarover de strijd aan met iedereen om hen heen. De kinderen houden daardoor sociale contacten op afstand. [kind A] uit zich boos en agressief bij spanning en laat zelfbepalend gedrag zien. [kind B] zondert zich af en laat niet zien wat de beslissingen van de ouders met haar doen. De ouders zien dat de kinderen lastig meekomen in de maatschappij en voelen zich onbegrepen, waarop zij de kinderen verder isoleren. De kinderen zijn net als de ouders het vertrouwen in de maatschappij aan het verliezen. Inmiddels zeggen de ouders wel open te staan voor handvatten om in de opvoeding mee aan de slag te gaan.
Ondanks dat het wantrouwen van het gezin jegens derden, de rigiditeit van de ouders en het isolement van de kinderen zorgelijk is, heeft de GI op 5 augustus 2020 het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen ingetrokken omdat dat gezien de recente positieve ontwikkeling niet in het belang van de kinderen wordt geacht. De ouders zijn in contact gekomen met de GI, zijn gezamenlijk fysiek aanwezig bij de kinderen en hebben een psychologisch onderzoeksbureau ingezet die bij hen binnenkomt. Hierdoor is er voor nu voldoende zicht op de situatie en is de veiligheid van de kinderen vergroot. Wel is de GI voornemens de kinderrechter te verzoeken de ondertoezichtstelling te verlengen met een jaar zodat het onderzoeksbureau voldoende tijd heeft om het onderzoek af te ronden waarna de GI samen met het gezin en het onderzoeksbureau kan vaststellen wat het gezin en de kinderen wel of niet nodig hebben en kan monitoren of dit ook wordt ingezet. Verder dient te worden gewerkt aan de stabiliteit van en de structuur voor de kinderen en dienen zij meer ruimte te krijgen om zich in sociaal en emotioneel opzicht te ontwikkelen, aldus de GI.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Sinds 2012 hebben de kinderen veel wisselingen meegemaakt in hun verblijfplaats en school. Zij hebben op verschillende internationale scholen in Nederland gezeten en hebben van de ouders afwisselend in Engeland en België thuisscholing gekregen. In maart 2018 is een anonieme melding bij Veilig Thuis gedaan, die na onderzoek bevestigde dat er zorgen bestonden over lichamelijke en pedagogische verwaarlozing van de kinderen. Nadat [kind C] ook zelf enkele keren contact heeft gezocht met Veilig Thuis, heeft de raad onderzoek gedaan naar haar veiligheid en op 24 oktober 2018 een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [kind C] gedaan. Deze verzoeken zijn bij beschikking van 12 november 2018 door de kinderrechter afgewezen omdat [kind C] bijna achttien was en de vader en [kind C] bereid waren om in het vrijwillig kader aan de problemen te werken. Vervolgens heeft de raad op 14 maart 2019 een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingediend omdat er zorgen bestonden over de opvoedsituatie en ontwikkeling van de kinderen. Zij waren de afgelopen jaren veelvuldig verhuisd en kregen van de ouders een grote mate van zelfstandigheid en vrijheid. Daarbij probeerde de vader alles voor het gezin te regelen maar waren er signalen dat de draaglast niet in verhouding stond tot zijn draagkracht. De beslissing op dit verzoek is aangehouden omdat de raad zijn onderzoek nog niet volledig had afgerond doordat de vader de raad eerder niet thuis wilde ontvangen. Na een aanvullende rapportage heeft de kinderrechter bij beschikking van 9 augustus 2019 het verzoek tot ondertoezichtstelling, ondanks de met de raad gedeelde zorgen over de kinderen als gevolg van de vele wisselingen, teleurstellingen en verliezen op school en in vriendschappen en het gemis van hun moeder, afgewezen omdat de vader een psycholoog voor de kinderen had ingeschakeld, de kinderen vrijstelling hadden van hun leerplicht, op sport zaten en een muziekinstrument bespeelden. Nadat mevrouw [X] in september en oktober 2019 meerdere (anonieme) meldingen had gedaan met zorgen over de kinderen, heeft de raad op 15 oktober 2019 een (voorlopige) ondertoezichtstelling van de kinderen en (spoed)uithuisplaatsing van [kind B] verzocht. Bij de raad bestonden ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen omdat de vader al bijna twee maanden voor onbepaalde tijd in Spanje verbleef en de kinderen had achtergelaten in Nederland. [kind B] verbleef al die tijd bij mevrouw [X] terwijl [kind A] begin september naar zijn oma (vz) was gegaan. [kind A] en de vader zetten [kind B] onder druk om ook bij oma (vz) te gaan wonen terwijl zij dat niet wilde. Daarnaast bestonden bij de raad zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen omdat in de basale verzorging geen aandacht bleek te zijn geweest voor de algemene ontwikkeling zoals klokkijken, de dagen van de week, persoonlijke hygiëne en het aanpassen aan een gezinsstructuur. Ook zouden de kinderen zowel de Nederlandse als de Engelse taal niet goed beheersen. [kind B] had moeite met het maken van contact met leeftijdsgenoten en het onderdeel zijn van een gezinssituatie. Op [kind A] was sinds zijn vertrek naar oma (vz) geen zicht meer. Gelet op deze zorgen heeft de kinderrechter [kind B] direct, bij beschikking van 15 oktober 2019, voorlopig onder toezicht gesteld. In zijn aanvullende rapport van 24 oktober 2019 concludeerde de raad dat de ouders (emotioneel) niet beschikbaar waren en onvoldoende meewerkten aan hulpverlening en dat er onvoldoende zicht was op de veiligheid van de kinderen. Er bestonden acute zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en de eendimensionale opvoeding waarin de kinderen werden groot gebracht. Ook zag de raad naast alle voornoemde zorgen, risicofactoren voor verwaarlozing. Zo reageerde [kind B] door zich af te zonderen en reageerde [kind A] boos/agressief bij spanning en liet hij zelfbepalend en geparentificeerd gedrag zien. De kinderen hielden sociaal afstand van anderen en de raad vreesde dat de eenzaamheid van de kinderen zou worden vergroot doordat de ouders derden met een andere denkwijze of opvoeding niet toelieten. De raad zag een patroon waarbij de kinderen enkel door de vader naar de psycholoog werden gestuurd wanneer de raad betrokkenheid bij het gezin liet blijken. Toen de moeder zich opnieuw in Nederland leek te gaan vestigen heeft de raad het verzoek tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind B] ingetrokken. Sinds 27 oktober 2019 wonen alle vier de gezinsleden in een bungalow op een vakantiepark in oost-Nederland.
In haar brief van 18 oktober 2019 heeft de psycholoog van de kinderen verklaard dat de kinderen een gebrek aan vertrouwen lijken te hebben in de buitenwereld en afgesloten zijn geraakt van hun gevoel. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat deze psycholoog niet meer bij het gezin is betrokken.
Op 13 februari 2020 heeft de GI de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven nadat de GI diverse vergeefse pogingen had gedaan om een afspraak met hen te maken. Desondanks bleven de ouders contact met de GI weigeren en is op 14 april 2020 een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen ingediend. Uiteindelijk is een samenwerking tussen de GI en de ouders tot stand gekomen in een bemiddelingsgesprek op 7 mei 2020. De ouders willen tot op heden hun verblijfsplek niet met de GI delen maar hebben wel het psychologische onderzoeksbureau Quistet bij het gezin betrokken. Quistet doet blijkens haar brief van 10 augustus 2020, sinds november 2019 een breed (psychodiagnostisch) onderzoek naar de kinderen. Quistet ziet dat de kinderen een brede ontwikkeling doormaken. De gesprekken met de kinderen verlopen soepel en op hoog niveau, de kinderen worden tweetalig, in het Engels en het Nederlands, opgevoed. Quistet maakt zich geen zorgen over de veiligheid van de kinderen en ziet dat de kinderen sociale contacten opdoen en onderhouden in hun directe omgeving. Ook is Quistet van mening dat van wantrouwen, rigiditeit en isolering geen sprake is. De ouders geven de kinderen alle ruimte voor hun ontwikkeling binnen een ontspannen, voorspelbare en stabiele opvoedsituatie. Daarbij staan de ouders open voor een eventueel vervolgtraject voor het gezin indien dat uit het onderzoek nodig blijkt te zijn. Voor opvoedondersteuning van de ouders ziet Quistet geen aanleiding. Quistet is dan ook van mening dat de in de bestreden beschikking genoemde doelen behaald zijn en dat er geen noodzaak is om het gezin hierin verder te begeleiden.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. Destijds bestonden er ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen die eerder minder in zicht waren. Zo bleek het gezin in de periode van 2012 tot 2018 veelvuldig verhuisd, waren er veel wisseling in onderwijs en was de moeder voor de kinderen afwezig sinds medio 2018. Ten aanzien van de vader bestonden zorgen over zijn draagkracht om alle opvoedingstaken alleen te vervullen, alsmede over zijn langdurige afwezigheid, waardoor de kinderen geen vaste verblijfplaats hadden en werden opgevangen door derden. De kinderen vertoonden zorgelijk gedrag. Zo trok [kind B] zich terug en liet [kind A] zelfbepalend en geparentificeerd gedrag zien. Ook bestonden er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en over de duurzaamheid van betrokken hulpverlening in het vrijwillig kader. Omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd waren de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig. Het hof zal de bestreden beschikking daarom tot op heden bekrachtigen.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat in dit geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd was, omdat deze noodzakelijk was en tevens evenredig was aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het beroep van de ouders op artikel 8 EVRM faalt.
5.8
Het hof is voorts van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn. Gedurende de ondertoezichtstelling is een groot deel van de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen weggenomen. Zo is de moeder naar Nederland gekomen en woont het gezin sinds 27 oktober 2019 gezamenlijk in een bungalowpark in oost-Nederland. De kinderen verblijven daar in een stabiele leefomgeving en zij zijn in de gelegenheid langdurende contacten in de directe omgeving op te doen. Voorts is het psychologische onderzoeksbureau Quistet sinds november 2019 bij de kinderen betrokken voor een breed (psychodiagnostisch) onderzoek naar de kinderen. Hoewel het gezin de GI niet binnen laat en niet inlicht over hun verblijfplaats, werken zij wel samen met de onderzoekers van Quistet, die op haar beurt de GI weer informeert. Hierdoor is er zicht op de ontwikkeling van de kinderen en is gebleken dat de kinderen voldoende veilig opgroeien. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat over de sociaal-emotionele opvoeding van de kinderen nog wel enige zorgen bestaan. Deze zorgen zijn echter niet van dien aard dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zodat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de ouders ter zitting in hoger beroep hebben toegezegd dat Quistet betrokken zal blijven bij het gezin en dat zij zullen meewerken aan aanvullende hulpverlening wanneer Quistet dat noodzakelijk acht. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de ondertoezichtstelling vanaf heden en het inleidende verzoek van de raad in zoverre alsnog afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2019, voor zover het betreft de ondertoezichtstelling van de kinderen vanaf heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen;
bekrachtigt de genoemde beschikking wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 25 oktober 2019 tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 29 september 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.