In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, was belast met het gezag over [de minderjarige], maar dit gezag was door de kinderrechter beëindigd en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) was benoemd tot voogd. De moeder had eerder al gezag over haar andere kinderen verloren en verkeerde in een zorgelijke situatie, gekenmerkt door huiselijk geweld, alcohol- en drugsgebruik, en financiële problemen. Ondanks haar verzoek om het gezag te behouden, oordeelde het hof dat de moeder niet in staat was om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof concludeerde dat de huidige opvoedsituatie bij de pleegouders in het belang van [de minderjarige] was en dat de onzekerheid over zijn toekomstperspectief moest worden weggenomen. De moeder was niet verschenen op de zitting en had geen stabiele woonplaats, wat haar onbereikbaarheid en de noodzaak van de gezagsbeëindiging onderstreepte. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en sprak de hoop uit dat de moeder de hulp zou aanvaarden die zij nodig had om in de toekomst contact met haar kinderen te kunnen hebben.