ECLI:NL:GHAMS:2020:2688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.276.437/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige in het kader van een conflict tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020 aangevochten, waarin de man vervangende toestemming was verleend. De vrouw betoogde dat de man enkel om een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen, de erkenning van de minderjarige wenste, en dat dit schadelijk zou zijn voor de emotionele en psychologische ontwikkeling van het kind. De man daarentegen stelde dat hij recht had op erkenning als vader en dat hij betrokken was bij de opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de belangen van de vrouw en het kind zwaarder laten wegen dan die van de man. Het hof oordeelde dat de erkenning van de minderjarige door de man de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en het kind zou schaden, vooral gezien de eerdere bedreigingen en intimidaties door de man. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming adviseerden ook tegen erkenning, wat het hof in zijn beslissing heeft meegenomen. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.276.437/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/643418 / FA RK 18-945 (DB/TJ)
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 september 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- mr. S.J. van der Woude, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 29 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 25 maart 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 29 januari 2020.
2.2
De man heeft op 26 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 5 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2020;
- een brief van de bijzondere curator van 9 juli 2020, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- twee e-mailberichten van de zijde van de man van 9 juli 2020, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 10 juli 2020, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
Bij de hierboven genoemde e-mailberichten van 9 en 10 juli 2020 is namens de man verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling. Het hof heeft dit verzoek, om de hierna onder rechtsoverweging 5.1 te noemen redenen, afgewezen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 10 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- mevrouw Mensah, tolk in de taal Twi, voor de vrouw en de man.
De bijzondere curator is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof mr. Brouwer in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de mondelinge behandeling stukken in te dienen over de verblijfsstatus van de man. Mr. Amrani is in de gelegenheid gesteld om binnen één week na binnenkomst van die stukken een reactie in te dienen.
2.7
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 27 juli 2020, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben in 2014 een kerkelijk huwelijk gesloten. Bij voormelde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 29 januari 2020 is vastgesteld dat dit huwelijk ingevolge artikel 10:30 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet rechtsgeldig is.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] . De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft sinds medio 2019 bij de familie van de vrouw in Ghana.
De vrouw en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Ghanese nationaliteit.
3.3
Bij voormelde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 29 januari 2020 is de behandeling van de verzoeken van de man omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang pro forma aangehouden tot 22 juni 2020, in afwachting van het verzochte rapport van de raad omtrent de in rechtsoverweging 3.9 van die beschikking geformuleerde vragen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de man vervangende toestemming verleend als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW om [de minderjarige] te erkennen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de man tot verlening van vervangende toestemming om het minderjarige kind van de vrouw te erkennen, af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie geraden acht.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst overweegt het hof wat betreft de bezwaren die namens de man zijn gemaakt tegen de afwezigheid van de bijzondere curator bij de mondelinge behandeling in hoger beroep als volgt. De bijzondere curator, die verhinderd was om bij de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig te zijn, heeft zijn standpunt op schrift ingediend. Dit is weliswaar kort voor de mondelinge behandeling gebeurd, te weten één dag voor de zitting, maar de advocaat van de man heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven kennis te hebben genomen van de inhoud van de brief van de bijzondere curator en heeft tijdens de mondelinge behandeling gelegenheid gekregen om op het standpunt van de bijzondere curator te reageren. Het hof gaat daarom voorbij aan de bezwaren van de man.
5.2
Aan het hof ligt voor de vraag of aan de man vervangende toestemming moet worden verleend tot erkenning van [de minderjarige] .
Op grond van artikel 1:204, derde lid, BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind of de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.3
De vrouw betoogt dat de rechtbank de man ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend om [de minderjarige] te erkennen en stelt daartoe onder meer het volgende. Het enige belang van de man bij erkenning van [de minderjarige] is dat hij daardoor een legale verblijfsstatus in Nederland kan krijgen. Sinds het verbreken van de relatie worden de vrouw en haar familie door de man gestalkt, bedreigd en geïntimideerd. Daarom heeft de vrouw noodgedwongen moeten besluiten om [de minderjarige] bij familie in Ghana onder te brengen. De vrouw heeft meermaals aangifte gedaan tegen de man. Inmiddels is hij veroordeeld tot een geldboete en heeft hij een contact- en straatverbod opgelegd gekregen. De vrouw vreest, mede door de overige verzoeken van de man ten aanzien van het ouderlijk gezag, dat de bedreigingen en intimidaties alleen maar zullen toenemen als de man [de minderjarige] mag erkennen, omdat hij dan meent het recht te hebben zich met het gezinsleven van de vrouw te bemoeien. Zij leeft hierdoor in voortdurende spanning, angst en onzekerheid, waar haar gezondheid en die van haar kinderen ernstig onder te lijden hebben. Wanneer de man [de minderjarige] zou erkennen, zal een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] zeker in het gedrang komen, aldus de vrouw.
5.4
De man vindt dat hij terecht vervangende toestemming heeft gekregen om [de minderjarige] te erkennen en voert daartoe onder meer het volgende aan. Hij betwist dat hij op deze wijze een verblijfsvergunning wil bemachtigen. De man vindt dat [de minderjarige] moet weten dat hij haar vader is en verwijst naar de adviezen van de bijzondere curator en de raad tijdens de procedure in eerste aanleg. Hij is vanaf de geboorte van [de minderjarige] betrokken geweest bij haar verzorging en opvoeding en hoopt hierin weer een prominentere rol te kunnen vervullen, zonder zich te willen mengen in het leven van de vrouw. De vrouw beroept zich enkel op gebeurtenissen uit het verleden. De man betwist dat hij de vrouw of haar familie heeft gestalkt, bedreigd of geïntimideerd. De boete en het straat- en contactverbod waren dan ook onterecht. De man heeft wel eens bij de vrouw voor de deur gestaan, maar dat was alleen als hij zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van [de minderjarige] . Niet voor niets had de raad een ondertoezichtstelling verzocht (welk verzoek moest worden ingetrokken omdat [de minderjarige] door de vrouw in Ghana was achtergelaten). Tot slot heeft de vrouw niet onderbouwd hoe de erkenning zal leiden tot ernstige schade bij haar en [de minderjarige] en bestrijdt de man dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang zal komen.
5.5
De bijzondere curator heeft bij de hierboven onder 2.3 genoemde brief van 9 juli 2020 het hof geadviseerd om, anders dan in zijn advies tijdens de procedure in eerste aanleg, het inleidend verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] alsnog af te wijzen. De bijzondere curator acht het niet aannemelijk dat de man [de minderjarige] slechts wil erkennen om een verblijfsvergunning te verkrijgen, omdat daarvoor meer nodig is dan enkel het hebben van een kind met de Nederlandse nationaliteit. Hoewel een erkenning in beginsel in het belang van het kind wordt geacht, is de bijzondere curator van mening dat op dit moment erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar zou brengen, omdat het de kans verkleint dat zij op afzienbare termijn terugkeert naar haar gezin in Nederland. De vrouw heeft [de minderjarige] in de zomer van 2019 overgebracht naar Ghana en zij geeft duidelijk te kennen [de minderjarige] niet naar Nederland terug te halen wanneer de man toestemming krijgt om haar te erkennen. Het is onbekend onder welke omstandigheden [de minderjarige] nu in Ghana leeft. In elk geval is zij gescheiden van haar moeder en twee zussen en kan zij niet profiteren van het onderwijs en de gezondheidszorg in Nederland. Dat de vrouw deze situatie zelf heeft bewerkstelligd, doet hier niets aan af. Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat de man de vrouw ernstig heeft bedreigd. De bijzondere curator gaat er daarom vanuit dat de actie van de vrouw, wat daar van zij, is ingegeven door de angst die de man zelf heeft veroorzaakt.
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de zaak aan te houden. Het uitgangspunt is dat kinderen moeten weten van wie ze afstammen en dat deze band juridisch wordt vastgelegd. Op dit moment acht de raad een erkenning echter niet in het belang van [de minderjarige] , anders dan ten tijde van het raadsonderzoek in de procedure in eerste aanleg. De spanning tussen partijen is hoog opgelopen, met alle gevolgen van dien voor [de minderjarige] . De man maakt zich zorgen over [de minderjarige] en is zeer dwingend richting de vrouw als het om de erkenning gaat. De vrouw heeft medegedeeld [de minderjarige] niet naar Nederland terug te halen en zelf ook naar Ghana te verhuizen als de man toestemming krijgt om [de minderjarige] te erkennen. Bovendien is er geen zicht op hoe het nu met [de minderjarige] gaat en is het de vraag of, en zo ja op welke wijze, zij bij erkenning statusvoorlichting zal krijgen. De raad heeft International Social Service (ISS) ingeschakeld om de omstandigheden van [de minderjarige] te onderzoeken. ISS zou de kwestie van de (praktische gevolgen van de) erkenning mee kunnen nemen in dat onderzoek, aldus de raad.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de erkenning de belangen van [de minderjarige] en/of de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zal schaden.
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 1:204, derde lid, BW dienen de belangen van de betrokkenen te worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de verwekker bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van het kind kan slechts sprake zijn indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
5.8
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er sinds februari 2018 geen contact meer is geweest tussen [de minderjarige] en haar vader. Uit het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) van december 2018, uitgebracht op verzoek van de rechtbank in het kader van de erkenningsprocedure in eerste aanleg, is gebleken dat het kerkelijk huwelijk van partijen op grond van artikel 10:30 BW niet rechtsgeldig is in Nederland en daarom ook niet kan worden erkend in Ghana, waardoor de man niet van rechtswege door het huwelijk de juridische vader van [de minderjarige] is geworden. Begin 2019 zijn meerdere meldingen bij de politie en Veilig Thuis binnengekomen vanwege ordeverstoringen door de man bij het huis van de vrouw en bedreigingen vanuit de man richting de vrouw en [de minderjarige] . In mei 2019 heeft de door de rechtbank benoemde bijzondere curator geadviseerd het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] toe te wijzen, tenzij uit onderzoek van de raad zou blijken dat dit de belangen van de vrouw en/of [de minderjarige] zou schaden. In zijn rapport van 14 juni 2019 heeft ook de raad de rechtbank geadviseerd het verzoek van de man toe te wijzen, waarbij er volgens de raad wel aandacht moet zijn voor uitleg aan de vrouw over wat de erkenning inhoudt omdat zij hier emotioneel op zou kunnen reageren, wat effect heeft op de ontwikkeling van de kinderen. Sinds medio 2019 verblijft [de minderjarige] bij familie van de vrouw in Ghana. Op 5 november 2019 is de man strafrechtelijk veroordeeld vanwege het plegen van een strafbaar feit jegens de vrouw. Bij vonnis in kort geding van 31 januari 2020 is de man een straat- en contactverbod opgelegd voor de duur van één jaar, vanwege overlast en/of bedreiging richting de vrouw. Op dit moment heeft de man rechtmatig verblijf in Nederland in afwachting van de procedure over zijn verblijfsvergunning, welke hij heeft aangevraagd op grond van de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Chavez-Vilchez van 10 mei 2017, als zijnde de biologische vader van de Nederlandse [de minderjarige] .
5.9
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij toewijzing van het verzoek van de man de verhouding tussen haar en [de minderjarige] verstoord zal worden. De strafrechtelijke veroordeling van de man vanwege het plegen van een strafbaar feit jegens de vrouw en het aan hem opgelegde straat- en contactverbod vanwege overlast en/of bedreiging, laten zien dat de vrouw onder druk van de man staat. Hierdoor heeft de vrouw een mogelijke erkenning van [de minderjarige] door de man kennelijk als zodanig dreigend ervaren dat zij [de minderjarige] in Ghana heeft ondergebracht, en zij is niet voornemens [de minderjarige] terug naar Nederland te halen wanneer de man toestemming zou krijgen om [de minderjarige] te erkennen. Wat er ook zij van de gerechtvaardigdheid van de angst van de vrouw en de juistheid van haar handelen, naar het oordeel van het hof blijkt hieruit dat de vanuit de man reeds bestaande druk op de ongestoorde verhouding van de vrouw met [de minderjarige] door een erkenning naar verwachting alleen maar zal toenemen, terwijl de erkenning ook het reële risico met zich brengt dat [de minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat zowel de bijzondere curator als de raad erkenning op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] achten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de belangen van de vrouw en [de minderjarige] bij niet-erkenning zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de man bij erkenning, zodat het hof het inleidend verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] alsnog zal afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen.
5.1
Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het onderzoek van ISS, zoals door de raad geadviseerd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat dit onderzoek enkel is gericht op de omstandigheden en het welzijn van [de minderjarige] in Ghana. Daarnaast is het advies van de raad tot aanhouding voornamelijk ingegeven vanuit de vraag hoe praktisch uitvoering moet worden gegeven aan een eventuele erkenning, welke vraag volgens de raad zou kunnen worden meegenomen in het onderzoek van ISS. De uitslag van het onderzoek van ISS vormt naar het oordeel van het hof dan ook geen aanleiding om de beslissing over de erkenning zelf aan te houden.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] ;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 22 september 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.