Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2020, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019 aangevochten, waarin de alimentatieverplichting van de man was vastgesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt om een verhoging van de alimentatie, terwijl de man verzoekt om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoeken.
De rechtbank had de alimentatieverplichting van de man gelimiteerd tot drieënhalf jaar, maar de vrouw stelt dat deze termijn gelijk moet zijn aan de duur van het huwelijk, namelijk vijf jaar. Het hof overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om te werken, ondanks haar gezondheidsproblemen. Het hof stelt vast dat de vrouw een netto aanvullende behoefte heeft van € 3.218,- per maand, terwijl de man een draagkracht heeft van € 4.563,- per maand.
Uiteindelijk beslist het hof dat de man de alimentatieverplichting voor de duur van vijf jaar moet voldoen, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 15 juli 2019. De alimentatie wordt vastgesteld op € 4.563,- per maand tot 1 januari 2020 en € 3.758,- per maand van 1 januari 2020 tot 15 juli 2024. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de procedure wordt afgewezen.