ECLI:NL:GHAMS:2020:2681

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
200.278.602/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinshereniging en opvoedkundige geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 25 mei 2020 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 3 maart 2020 had besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De minderjarige staat sinds 6 maart 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is bij zijn grootouders geplaatst. De moeder heeft verzocht om beëindiging van de machtiging, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen gewijzigde omstandigheden waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2020 zijn de moeder, de GI, de grootouders en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder heeft aangevoerd dat zij de structuur en duidelijkheid kan bieden die de minderjarige mist bij de grootouders. De GI heeft echter gesteld dat de grootouders beter in staat zijn om de minderjarige grenzen en structuur te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict verkeert door de strijd tussen de moeder en de grootouders, wat zijn ontwikkeling negatief beïnvloedt.

Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is, omdat het in het belang van de minderjarige is om in een omgeving te verblijven waar hij rust, regelmaat en structuur krijgt. De huidige situatie, waarin de minderjarige veel zelfbepalend gedrag vertoont, is niet in zijn belang. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezinsleven is gerechtvaardigd, gezien de noodzaak om de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.278.602/01
zaaknummer rechtbank: C/15/298885 / JU RK 20-188 (beëindiging muhp) en C/15/300048 / JU RK 20-386 (verlenging muhp)
beschikking van de meervoudige kamer van 1 september 2020 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [grootmoeder] en [grootvader] (hierna te noemen: de grootouders), advocaat mr. M.J.R. Roethof, te Arnhem.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 3 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 mei 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 19 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De grootouders hebben op 23 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken, waarvan ter zitting een korte samenvatting is gegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2005.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 6 maart 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 maart 2021.
[de minderjarige] heeft eerder al eens onder toezicht gestaan, te weten van 26 augustus 2011 tot 26 augustus 2012 en van 10 september 2012 tot 10 september 2013.
3.3
[de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging bij beschikking van 6 maart 2017 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders (vz). De machtiging is laatstelijk verlengd tot 6 maart 2020.
3.4
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is het verzoek van de moeder de machtiging uithuisplaatsing te beëindigen op grond van artikel 1:265d lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen wegens het ontbreken van gewijzigde omstandigheden.
3.5
Appellante is ook de moeder van [kind] , geboren [in] 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de GI de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, deels toegewezen in die zin dat de machtiging is verlengd tot 15 juli 2020 en voor het overige is aangehouden
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De GI verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De grootouders verzoeken het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 15 juli 2020 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 6 maart 2020 tot 15 juli 2020 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De moeder kan [de minderjarige] de structuur en duidelijkheid bieden die hij thans bij de grootouders mist. Daarnaast zal de moeder hem in staat stellen contact te onderhouden met de grootouders. De grootouders zijn daartoe niet in staat en diskwalificeren de moeder in haar opvoedersrol. Na de bestreden beschikking heeft de moeder getracht in overleg te treden met de pleegmoeder. Die neemt echter de telefoon niet op of hangt op wanneer iets wordt besproken dat haar niet zint. Spirit heeft hierover haar zorgen geuit, nu [de minderjarige] de negatieve verhalen van de grootouders over de moeder ook te horen krijgt. Spirit heeft daarom twijfels over de plaatsing bij de grootouders. De GI is zeer wisselend in haar standpunt hierover. Zo was zij eerst van mening dat de moeder een veilige en stabiele opvoedingssituatie kon bieden, zodat thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder met behulp van hulpverlening, een positieve verandering zou zijn in zijn leven. Echter, nadat [de minderjarige] in gesprek met de GI had aangegeven toch bij de grootouders te willen blijven wonen, heeft de GI om verlenging van de uithuisplaatsing verzocht. De verandering bij [de minderjarige] lijkt voort te komen uit het loyaliteitsconflict waarin de grootouders [de minderjarige] plaatsen ten opzichte van de moeder. Spirit ziet dat [de minderjarige] als gevolg daarvan ervoor kiest om bij de grootouders te willen blijven, omdat zij de meest negatieve gevoelens uiten en [de minderjarige] daarmee de meeste rust voor zichzelf creëert.
Inmiddels adviseert Spirit als alternatief voor thuisplaatsing een NIFP onderzoek zodat het loyaliteitsconflict waarin [de minderjarige] zich bevindt, onderzocht kan worden alsmede de vraag hoe dit na negen jaar verbroken kan worden. De moeder meent dat zo’n onderzoek erg ingrijpend zal zijn en dat al genoeg onderzoek is gedaan. Hieruit is gebleken dat de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om voor [de minderjarige] te zorgen.
[de minderjarige] maakt gebruik van de strijd door naar de grootouders te gaan wanneer de moeder hem een grens stelt. Door het ontbreken van toezicht door de grootouders gaat het slecht met [de minderjarige] op school en blowt hij. Hij wordt afgeperst door andere jongens omdat hij veel geld heeft, nu de grootouders hem de pleegzorgvergoeding geven. Daarnaast dealt [de minderjarige] in hasj en wiet. Tevens wordt veel gescholden in het huishouden van de grootouders en heeft [de minderjarige] een negatief wereldbeeld.
Gedurende de coronacrisis heeft [de minderjarige] lange tijd geen huiswerk gemaakt totdat de moeder hierachter kwam. Sindsdien verblijft [de minderjarige] veelal bij de moeder en hebben zij goede gesprekken gehad, waarin [de minderjarige] heeft aangegeven voor de grootouders te hebben gekozen uit angst hen kwijt te raken. Uiteindelijk willen de moeder en [de minderjarige] dat hij op kamertraining gaat.
De GI en de kinderrechter hebben de rechten van [de minderjarige] en de moeder op grond van de artikelen 3 IVRK en 8 EVRM onvoldoende afgewogen bij de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, aldus de moeder.
5.3
De GI verweert zich als volgt.
In de eerste levensjaren van [de minderjarige] was de moeder veelal fysiek en emotioneel niet beschikbaar voor [de minderjarige] , als gevolg waarvan hij veel bij de grootouders verbleef. Hierover, alsmede over de opvoeding van [de minderjarige] , bestond strijd tussen de moeder en de grootouders. Nadat duidelijk werd dat [de minderjarige] , wanneer hij bij de moeder verblijft, veel van school verzuimt en omdat de strijd tussen de grootouders en de moeder onverminderd voortduurde, is [de minderjarige] uithuisgeplaatst bij de grootouders. Er zijn geen duidelijke afspraken over de vraag wanneer [de minderjarige] bij de moeder verblijft. Zelf geeft [de minderjarige] aan de voorkeur te geven aan geen afspraken hieromtrent, zodat hij zelf tussen de grootouders en de moeder kan laveren. Dit heeft hij tegen wil en dank moeten leren, omdat de strijd tussen de grootouders en de moeder niet tot een einde lijkt te kunnen komen. Hij bepaalt inmiddels zelf wanneer hij bij wie is.
Nadat [de minderjarige] in de zomervakantie van 2019 tien weken geen contact had gehad met de moeder, voelde hij zich schuldig en heeft hij twee weken bij de moeder verbleven. In deze twee weken heeft [de minderjarige] aangegeven nieuwsgierig te zijn naar hoe het wonen bij zijn moeder zou zijn. Omdat de GI zag dat de moeder in staat is om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden, had de GI vertrouwen erin dat dit met hulpverlening haalbaar zou zijn. Kort nadat de GI het verzoek tot het niet verlengen van de uithuisplaatsing bij de raad had ingediend, vertelde [de minderjarige] echter dat hij alleen bij de moeder verbleef uit schuldgevoel dat hij haar die zomer tien weken niet had gezien. Omdat [de minderjarige] vastbesloten is in deze keus en omdat hij als vijftienjarige moeilijk kan worden gedwongen, heeft de GI alsnog om verlenging van de uithuisplaatsing verzocht.
[de minderjarige] zet zich steeds meer af tegen zijn (opvoed)omgeving. Dit lijkt voort te komen uit zijn loyaliteitsproblematiek. [de minderjarige] wil alle volwassenen om hem heen tevreden houden. Tegelijkertijd trekken alle volwassenen aan hem. Om [de minderjarige] in staat te stellen hiermee op een goede manier om te gaan, staat hij op de wachtlijst van de Kindbehartigers. Gelet op de jarenlange strijd tussen de moeder en de pleegmoeder, zal de GI daarvoor geen hulpverlening meer inzetten. De moeder en de pleegmoeder dienen zakelijk met elkaar om te gaan. Er dienen vaste afspraken te worden gemaakt waaraan iedereen zich in het belang van [de minderjarige] houdt. De ruimte die [de minderjarige] thans krijgt, is niet goed voor hem. Hij heeft behoefte aan duidelijkheid en structuur. Wanneer zijn perspectief duidelijk is, zal hem dat rust geven.
De GI is van mening dat de grootouders beter in staat zijn [de minderjarige] grenzen en structuur te bieden dan de moeder. Voorts is de GI van mening dat de moeder verder gaat in het diskwalificeren van de grootouders dan andersom en dat de grootouders beter in staat zijn om de omgang met de moeder vanuit hen te continueren dan andersom.
Het is niet juist dat de grootouders [de minderjarige] omkopen en hem de pleegzorgvergoeding geven. Wel is juist dat [de minderjarige] over relatief veel geld beschikt omdat de grootouders zich dat kunnen veroorloven. Ook is juist dat [de minderjarige] in het drugsmilieu actief is geweest, maar dat is nu niet meer het geval. Toen hij in mei 2020 via sociale media werd bedreigd, is hierop door de moeder, de GI, de politie en de grootouders adequaat gereageerd en zijn met [de minderjarige] afspraken gemaakt om dit in het vervolg te voorkomen.
Concluderend dient, gelet op de lange periode dat [de minderjarige] (feitelijk) bij de grootouders woont, dit in zijn belang te worden bestendigd, aldus de GI.
5.4
De grootouders verweren zich als volgt.
In haar beroepschrift draait de moeder de feiten om. Het is de moeder die de telefoon ophangt wanneer iets wordt besproken dat haar niet zint. Ook blokkeert zij de grootouders regelmatig op WhatsApp. Het is de moeder die [de minderjarige] geen structuur biedt en onvoldoende zicht houdt op zijn schoolgang. Gedurende de tijd dat [de minderjarige] bij haar verbleef, is hij veelvuldig ongeoorloofd afwezig geweest van school. De grootouders bieden [de minderjarige] structuur en houden zijn schoolgang in de gaten. Daarbij stimuleren ze hem om zijn school af te maken. Op dit moment hebben de grootouders en de moeder geen contact, maar de grootouders staan daarvoor wel open. De grootouders herkennen zich niet in het beeld dat Spirit heeft geschetst. De grootouders willen de band met de moeder graag goed houden. De onprofessionele houding van de gezinsmanager heeft dit echter bemoeilijkt. Spirit heeft hierin een bemiddelende rol gespeeld. De grootouders gebruiken de pleegzorgvergoeding voor de dagelijkse verzorging van [de minderjarige] . De grootouders vinden het verontrustend dat dit met [de minderjarige] wordt besproken.
De grootouders hebben in principe geen bezwaar tegen thuisplaatsing. Maar recent heeft [de minderjarige] aangegeven dat de grootouders hem dan nooit meer zullen zien omdat hij zichzelf dan iets zou aandoen. Met de uitlatingen en wensen van [de minderjarige] dient rekening te worden gehouden. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat zijn hoofdverblijfplaats nu niet verandert. Wel is het in het belang van [de minderjarige] dat hij zich veilig voelt om naar de moeder te gaan; het zou goed zijn om daarover afspraken te maken, aldus de grootouders.
5.5
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] is dat hij duidelijkheid krijgt over zijn perspectief en dat de volwassenen om hem heen hun grenzen bewaken. De raad adviseert de uithuisplaatsing bij de grootouders te continueren omdat het daar goed gaat met [de minderjarige] en omdat gebleken is dat zij voor [de minderjarige] kunnen zorgen. Ook is het conform de wens van [de minderjarige] . Daarop moet echter wel regie worden gevoerd omdat de moeder en de grootouders niet goed kunnen samenwerken, waardoor [de minderjarige] overal tussendoor glipt. Om hem heen moeten zaken door de volwassenen worden gefaciliteerd door middel van duidelijke afspraken. [de minderjarige] kan dan toekomen aan zijn eigen ontwikkelingstaken. De raad adviseert de GI niet langer in te zetten op het verbeteren van de relatie tussen de grootouders en de moeder. Wel zou kunnen worden gedacht aan ondersteuning in de opvoeding bij de grootouders en ondersteuning in de rol van de moeder, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Sinds zijn geboorte verbleef [de minderjarige] veel bij de grootouders omdat de moeder vaak niet beschikbaar was. Sinds lange tijd bestaat tussen de grootouders en de moeder een strijd waarin zij elkaar blijven diskwalificeren. Een vaste omgangsregeling heeft onvoldoende duidelijkheid gegeven. [de minderjarige] verbleef vaker bij de grootouders dan in die regeling was vastgelegd. Bij beschikking van 6 maart 2017 is [de minderjarige] uit huis geplaatst bij de grootouders vanwege de grote onrust, onduidelijkheid over zijn woonplek en daaruit voortvloeiende toenemende zorgen om hem. In deze beschikking overwoog de kinderrechter dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert door de problematische verhouding tussen de grootouders en de moeder. Deze strijd woedt onverminderd voort en [de minderjarige] ’s gedrag en ontwikkeling lijden hieronder nog steeds. Zo is hij veelvuldig afwezig van school, vertoont hij storend gedrag en heeft hij een slechte werkhouding. Daarnaast is sprake geweest van gebruik van en handel in hasj en wiet. Van april 2019 tot oktober 2019 is MST de Viersprong ingezet om het systeempatroon tussen de grootouders, de moeder en [de minderjarige] te doorbreken, wat echter weinig resultaat heeft opgeleverd.
Van november 2019 tot begin 2020 verbleef [de minderjarige] het merendeel van de tijd bij de moeder en gaf hij aan te willen ervaren hoe het is om weer bij de moeder te wonen. Gedurende deze periode waren er echter momenten waarop onduidelijk was waar [de minderjarige] verbleef door de gebrekkige communicatie tussen de grootouders en de moeder. Tegenover de GI en ook bij de kinderechter in eerste aanleg heeft [de minderjarige] uitgesproken toch liever bij de grootouders te willen blijven wonen. Ook in het gesprek met de voorzitter van het hof heeft [de minderjarige] zich aldus uitgelaten.
Tot op heden zorgt de slechte verhouding tussen de grootouders en de moeder nog steeds voor onrust bij [de minderjarige] . Zij hebben geen contact met elkaar, wat maakt dat hij onvoldoende weet waaraan hij toe is. Hij bepaalt de bezoeken aan de moeder daarom zelf, draagt de verantwoordelijkheid voor de communicatie tussen de grootouders en de moeder en probeert te bemiddelen. Aan verbetering van het contact tussen de grootouders en de moeder wordt niet meer gewerkt, zo is duidelijke geworden ter zitting. Om te leren met deze situatie om te gaan, wordt voor [de minderjarige] de Kindbehartigers ingeschakeld, die hem moet versterken en moet leren om de positieve kanten van de moeder en de grootouders op de voorgrond te zetten. Ook over [de minderjarige] ’s cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling bestaan zorgen. Om toe te komen aan zijn eigen ontwikkeling is een veilige basis met voldoende structuur en hulpverlening gericht op [de minderjarige] van essentieel belang en dient definitief duidelijkheid te komen over zijn perspectief.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de machtiging uithuisplaatsing op de juiste gronden is verlengd. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat het voor [de minderjarige] op dit moment het meest in zijn belang is dat hij duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. De huidige situatie waarin hij veel zelfbepalend gedrag laat zien omdat hij daartoe de ruimte krijgt van de volwassenen om hem heen, is niet in zijn belang. [de minderjarige] dient in de gelegenheid te worden gesteld om toe te komen aan voor hem belangrijke ontwikkelingstaken. Hiervoor dient hij in een thuissituatie te verkeren waarin hij rust, regelmaat en structuur geboden krijgt en waarin de volwassenen om hem heen de beslissingen voor hem nemen. Gebleken is dat de moeder [de minderjarige] de opvoeding zou kunnen bieden die hij nodig heeft. Echter, de omstandigheid dat [de minderjarige] reeds (het grootste deel van) zijn hele leven bij de grootouders verblijft, maakt dat dit voor [de minderjarige] een veilige en bekende thuishaven vormt. Daarbij geldt dat de grootouders eveneens beschikken over de benodigde opvoedvaardigheden. Met de raad en de GI is het hof dan ook van oordeel dat het het meest in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht om zijn verblijf bij de grootouders te bestendigen, te meer nu dit conform zijn eigen wens is, waaraan gelet op zijn leeftijd belang wordt gehecht. Bij dit oordeel heeft het hof kennis genomen van de visie van Spirit van 27 februari 2020, die twijfelt aan plaatsing bij de grootouders en een NIFP onderzoek adviseert. In het licht van de ontwikkelingen die zich daarna hebben voorgedaan en alle hiervoor genoemde omstandigheden, acht het hof dit advies niet van doorslaggevende betekenis.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat in dit geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is, omdat deze noodzakelijk is en tevens evenredig is aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM faalt. Van schending van artikel 3 IVRK, is gelet op het voorgaande, evenmin sprake.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 1 september 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.