Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
not limited to any fixed term”) en tussentijdse opzegging of ontbinding is expliciet uitgesloten. Het door [appellant] in dit verband aangehaalde artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek (BW) mist toepassing, aangezien het bepaalde in dit artikel uitsluitend ziet op situaties waarin partijen geen termijn voor terugbetaling zijn overeengekomen. Zoals reeds aangetoond, is tussen partijen een nader tijdstip voor terugbetaling overeengekomen, te weten indien ADSH voldoende positieve economische vooruitgang heeft geboekt die haar in staat zal stellen de leningen terug te betalen. Zij verwijst hiertoe naar het bepaalde in artikel 7:129f BW. Indien is overeengekomen dat een lener de geleende geldsom terug zal betalen wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de rechter, naar gelang van de omstandigheden, het tijdstip van de opeisbaarheid nader kunnen bepalen. [appellant] heeft nimmer een rechter (in een bodemprocedure) om toepassing van dit artikel verzocht. Dat [appellant] uit hoofde van de leningen geen (opeisbare) vordering heeft, geldt evenzeer voor de vermeend verplichte rentebetalingen. Zoals uit de leningsvoorwaarden blijkt, en overigens ook gebruikelijk is bij dan wel kenmerkend is voor converteerbare (geld)leningen als door partijen in de onderhavige zaak overeengekomen, wordt de rente gekapitaliseerd totdat een omzetting in aandelen of een terugbetaling plaatsvindt. Thans heeft (nog) geen conversie en/of terugbetaling plaatsgevonden. Gelet hierop betwist ADSH dan ook dat [appellant] enige (opeisbare) vordering heeft uit hoofde van verschuldigde rente op geldleningen. Voorts bevatten de overeenkomsten met betrekking tot de door [appellant] aan ADSH verstrekte geldleningen geen expliciete rechtskeuze. ADSH betwist de stelling van [appellant] dat Nederlands recht van toepassing is op de geldleningen. Gelet op artikel 4 lid 2 van EG-Verordening 2008/583 (hierna: Verordening Rome I), is het Spaanse recht van toepassing op de geldleningen als het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. In het geval van een leningsovereenkomst betreft de kenmerkende prestatie volgens heersende rechtspraak het verschaffen van geld, terwijl [appellant] ten tijde van het aangaan van de geldleningen in Spanje woonachtig was. Als steunvordering voert [appellant] een vordering van SixPoint LLC op. Gelet op de omstandigheid dat SixPoint LLC onder exact dezelfde leningsvoorwaarden als overeengekomen met [appellant] geld heeft geleend aan ADSH, is hetgeen hiervoor is aangevoerd met betrekking tot de door [appellant] verstrekte geldleningen
mutatis mutandisvan toepassing op het bestaan van deze steunvordering. ADSH betwist dat er sprake is van een dergelijke steunvordering, aangezien hiervan niet (summierlijk) is gebleken. Van het bestaan van in ieder geval twee schuldeisers, waarvan tenminste één een opeisbare vordering heeft, is volgens ADSH niet gebleken. ADSH betwist dat is voldaan aan het vereiste van pluraliteit van schuldeisers. Daarnaast bevindt ADSH zich evident niet in een toestand waarin zij (structureel) is opgehouden te betalen. Dit blijkt uit een recent bankafschrift als overgelegd door ADSH (zie productie 19).
de transacties van de geldleningen via Nederlandse bankrekeningen zijn verlopen‘ zonder daarbij acht te slaan op het feit dat alle overige omstandigheden van het onderhavige geval volledig naar Spanje wijzen, aldus ADSH. Tot slot dient het door [appellant] ingestelde hoger beroep te worden afgewezen op grond van misbruik van bevoegdheid. Het onderhavige hoger beroep is niet de geëigende weg om het tussen partijen spelende conflict te beslechten. Van een opeisbare vordering van [appellant] op ADSH is geen sprake. Aan de voorwaarden om ADSH in staat van faillissement te verklaren is overduidelijk niet voldaan, aldus steeds ADSH.
, hof) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn."