ECLI:NL:GHAMS:2020:2630

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-000679-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2017. De verdachte, geboren in Marokko in 1968, was aangeklaagd voor de opzettelijke invoer van 344,3 kilogram hashish in Nederland. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de strafoplegging aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, maar het hof oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met in totaal meer dan 4 jaar. Het hof nam ook in overweging dat de verdachte zijn leven positief had veranderd sinds het feit, dat dateert uit 2012. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf. Het hof besloot uiteindelijk tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en bevestigde het vonnis voor het overige. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000679-17
datum uitspraak: 31 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-670651-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van de bewijsmiddelen met de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvulling bewijsmiddelen

De verklaring van de verdachte , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2020, inhoudende:
Ik erken de feiten zoals bewezenverklaard door de rechtbank te hebben gepleegd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft de toepassing van art. 9a Sr, dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte veel te verliezen heeft indien hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De zaak van de verdachte zou moeten stoppen en daarbij betreft het een feit uit het jaar 2012. In de afgelopen acht jaar is de persoon van de verdachte enorm veranderd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient geen redelijk strafdoel meer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van hashish, een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verdachte heeft voor een ander 344,3 kilogram hashish binnen het grondgebied van Nederland gebracht en dit verder verkocht, afgeleverd en vervoerd. Naast deze partij heeft de verdachte ook nog 30,07 kilogram hennep aanwezig gehad. Het hof heeft ten aanzien van de ernst van de feiten oog gehad voor de omstandigheid dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte bijdraagt aan de internationale handel in softdrugs, welke handel de internationale rechtsorde verstoort en bovendien allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt. Tevens is bekend dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden. De verdachte heeft daarvoor geen oog gehad en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn persoonlijk financieel gewin.
Blijkens de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt in soortgelijke gevallen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden. Het hof heeft echter acht geslagen op de ruime overschrijding van de redelijke termijn. Niet alleen is de redelijke termijn in eerste aanleg overschreden met ruim 2 jaar en 7 maanden, maar ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met 1 jaar en 6 maanden, wat neerkomt op een totale overschrijding van
4 jaar en 1 maand. Voorts weegt het hof mee dat de verdachte zijn leven in positief opzicht heeft veranderd en dat het feit van geruime tijd geleden is. Gelet hierop en op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de straf matigen en in de plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. Het hof kan niet meegaan in het verzoek van de verdediging om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, nu dit geen recht doet aan de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. N.A. Schimmel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 augustus 2020.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]